Thema 2 (2.1-2.3) Flashcards

1
Q

Wat zijn topic guides

A

Documenten waarin de kernvraagstukken en subtopics zijn geschetst, die bij participanten onderzocht moeten worden. Ook gebruikt om het onderzoeksproces te documenteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke stappen bestaat het ‘topic design’ proces

A
  1. Bepalen van de OBJECTEN van onderzoek (specificaties, protocol, doelstellingen, literatuur)
  2. Volgorde van PRAKTISCHE benadering van deze objecten
  3. Onderwerpen niet te specifiek FORMULEREN. Ook niet ongemerkt verbreden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke gespreksfasen in interviews en focusgroepen ken je?

A
  1. introductie en context setting
  2. Opening - oppervlakkige vragen
  3. Achtergrond informatie verstrekken
  4. Conceptuele vragen
  5. Dieptevragen
  6. Onderwerpen specifieker aansnijden
  7. Afronden (positief afsluiten)
  8. Suggesties
  9. Samenvatting
  10. Vervolgstappen, indien van toepassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar moet je opletten bij topiclijsten samentellen

A
  1. Zo kort mogelijk –> diepgang + flexibiliteit (bij groepsdiscussie)
  2. Steekwoorden/ korte zinnen. Neutraal. Bevordert responsiviteit van de onderzoeker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar zijn diepte-interviews geschikt voor?

A

Voor het genereren van een BESCHRIJVING en INTERPRETATIE van de SOCIALE OMGEVINGEN van mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn belangrijke kenmerken van diepte-interviews

A
  1. Combineren structuur en flexibiliteit
  2. Interactief
  3. Onder de oppervlakte
  4. Generatief
  5. Belang van taal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 2 perspectieven op interviews hebben Kvale en Brinkman (2009) benoemd

A
  1. Interviewer als “miner”. Kennis staat van tevoren vast en de interviewer gaat te werk als een mijnwerker die begraven voorkennis naar de oppervlakte haalt (positivisme, post-positivisme)
  2. Interviewer als “traveler”. Kennis staat niet vast en wordt tijdens het interview gevormd, waarbij de interviewer en de geïnterviewde beide bijdragen aan het vormen en interpreteren van die kennis (constructivisme)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn 3 kritiekpunten op kennis/data dat tijdens een interview wordt gevormd (‘traveler’)

A
  1. Validiteit
  2. Stabiliteit
  3. Betrouwbaarheid van de dmv het interview verkregen data
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is ‘responsive interviewing’. (Rubin & Rubin 2012)

A

Interviewstijl waarbij de nadruk wordt gelegd op het bouwen van een relatie gebaseerd op vertrouwen tussen de interviewer en de geïnterviewde, zodanig dat er een soort van ‘geven en nemen’ relatie ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 3 interview stijlen benoemt Silverman (2011)?

A
  1. Positivisme - kennis bestaat (al) en kan ontdekt worden middels een gestructureerd interview
  2. Emotionalisme - interview data is de authentieke representatie van het leven van de geïnterviewde. Het interview is diepgaand en ontdekkend
  3. Constructivisme - het interview is diepgaand en ontdekkend, en de data is niet de weerspiegeling van authentieke representatie van het leven van de geïnterviewde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vormen van diepte-interviews ken je?

A
  1. Face-to-face
  2. Online
  3. Telefonisch
  4. Walk along (in situ interactie)
  5. Biografisch, verhalend, levensgeschiedenis, mondelinge geschiedenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 7 kernkwaliteiten van een goede interviewer?

A
  1. ACTIEF luisteren
  2. RELEVANTE vragen stellen
  3. OBSERVEREN van non-verbaal gedrag
  4. OPEN mind hebben
  5. GEINTERESSEERD zijn in de wereld van de geïnterviewde
  6. RUST uitstralen
  7. EFFICIENT en goed voorbereid zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 6 stadia van een interview ken je?

A
  1. De ontmoeting en kennismaking
  2. Introductie van het onderzoek
  3. Aanvang van het interview
  4. Middel interview
  5. Einde van het interview
  6. Na het interview
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 2 doelstellingen van een diepte-interview

A
  1. Reikwijdte bereiken (breedte)
  2. Diepte bereiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 6 manieren voor effectieve vragen?

A
  1. OPEN vragen stellen
  2. NIET-LEIDENDE vragen stellen
  3. KORT en DUIDELIJKE vragen stellen
  4. ‘MAPPING questions’ stellen
  5. ‘PROBING’
  6. Gebruik van PROMPTS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 12 technieken helpen om een interview dynamisch te houden

A
  1. Neem nooit iets AAN
  2. Geef nooit COMMENTAAR op een antwoord
  3. Vat de gegeven antwoorden NOOIT SAMEN
  4. Maak NOOIT een antwoorden AF
  5. Vermijd HERHALENDE opmerkingen
  6. Benadruk dat er geen JUISTE of ONJUISTE antwoorden zijn
  7. Wees alert op TOON en lichaamsTAAL
  8. Geef de TIJD om te antwoorden
  9. Houd de VOORTGANG van het interview in de gate
  10. Wees TACTISCH met het inbrengen van andere informatie
  11. Controleer EERDERE gekregen informatie
  12. Wees CULTUURgevoelig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke 3 grenzen zijn belangrijk om in de gaten te houden bij een diepte interview?

A
  1. Reciprociteit, disclosure, neutrale empathie
  2. Advies, geruststelling en informatie geven
  3. Persoonlijke meningen ventileren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 6 soorten informatie kunnen probes uitlokken?

A
  1. UITBREIDEN
  2. TOElichten
  3. Onderzoeken van INVLOEDEN, effecten en gevolgen
  4. Begrijpen van ONDERLIGGENDE waarden, visies of ervaringen
  5. VerHELDERen
  6. CONFRONTEREN met tegenstrijdigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Door welke 3 redenen kan een interview moeizaam verlopen?

A
  1. Onderzoeksonderwerp is gevoelig
  2. Willekeurig aspect van de discussie kan een sterke emotionele respons bij de geïnterviewde oproepen
  3. De interactie tussen de interviewer en de geïnterviewde verloopt moeizaam
20
Q

Wat zijn de 2 beste manieren om te reageren op sterke emotionele respons van de geïnterviewde?

A
  1. NEUTRAAL reageren (‘it sounds as if that was something you felt very strongly about. Could you say a bit more about how it affected you?’)
  2. VERVOLGSTAPPEN uitvragen (check wat hij.zij wil; doorgaan, pauze, ander onderwerp of stoppen)
21
Q

Wat zijn de 8 beste manieren om te reageren op terughoudendheid en ongerustheid?

A
  1. BENADRUK dat er geen goede of slechte antwoorden zijn
  2. Meer tijd aan de INTRODUCTIE besteden
  3. Focussen op feiten en CONCRETE onderwerpen
  4. De geïnterviewde een handje helpen met VOORBEELDantwoorden
  5. Duidelijk en KALM spreken
  6. Aandacht geven en POSITIEF bekrachtigen
  7. Benadrukken dat je OVERAL in geïnteresseerd bent
  8. Aangeven dat ook ANDEREN dit een moeilijk onderwerp vonden om over te praten
22
Q

Welke 3 praktische overwegingen mbt interviews ken je?

A
  1. De afspraak PLANNEN (tijdstip en tijdsduur)
  2. De LOCATIE waar het interview wordt gehouden
  3. DERDEN die aan de meeting willen deelnemen op verzoek van de geïnterviewde
23
Q

Wat zijn de 6 manieren om bij een autoriteitsfiguur on-topic te blijven?

A
  1. Als deelnemer weinig tijd heeft beperken tot beperkt aantal onderwerpen of gesprek verzetten
  2. Als deelnemer zelf wil bepalen welke vragen hij/zij beanwoordt –> terugleiden naar oorspronkelijke vraag
  3. Als deelnemer bij zelfde punt terugkomt –> punt erkennen en belang andere onderwerpen benadrukken
  4. Mbv lichaamstaal onderbreking aangeven
  5. Vragen kunnen zakelijk beantwoord worden, tenzij discussie –> gesprek onderbreken
  6. Zeer korte antwoorden of zegt geen mening –> later terugkomen op de vraag
24
Q

Wat zijn de 6 manieren om bij een on-topic te blijven bij iemand die moeilijk bij het onderwerp kan blijven?

A
  1. Vraag stellen die terugbrengt bij een relevant punt
  2. Erkennen dat wat gezegd is belangrijk is en genoteerd is
  3. Directe, gestructureerde vragen stellen
  4. Als over andere mensen begint –> terugbrengen naar de persoon zelf
  5. Benadrukken tijd + andere onderwerpen
  6. Non-verbaal duidelijk maken dat de interviewer verder wil
25
Q

Welke 10 tradities binnen het kwalitatief onderzoek ken je?

A
  1. Etnografische verslagen
  2. Levensverhalen
  3. Beschrijvende analyse
  4. Inhoudsanalyse
  5. Gespreksanalyse
  6. Analyse van het betoog
  7. Analytische wijze van redeneren (inductie)
  8. Gegronde theorie
  9. Interpratief fenomenologische analyse (IA)
  10. Thematische analyse
26
Q

Welke 3 niveaus van ‘labeling’ ken je? Gibbs

A
  1. Descriptieve codes (beschrijvend, aan de oppervlakte)
  2. Categorieën (verdelen en groeperen)
  3. Analytical codes (segmenteren van data in meer abstracte, theoretische concepten)
27
Q

Op welke 2 manieren worden labels toegepast op data?

A
  1. Cross-sectioneel
  2. Non-cross sectioneel
28
Q

Wat is de inhoudelijke/substantieve benadering?

A

De type kwalitatieve analyse die gericht is op dat wat de tekst ZEGT (interpretatie). Betekenis achter de tekst

Voorbeeld: gefundeerde theorie of thematische analyse

29
Q

Wat is de structurele/constructieve benadering?

A

De type kwalitatieve analyse die gericht is op wat de tekst DOET (interactie), taal en structuur van een gesprek

Voorbeeld: Betooganalyse of gespreksanalyse

30
Q

Welke 4 modellen mbt causale verklaringen hebben Lofland et al. (2006) ontwikkeld?

A
  1. CONTEXTUEEL model - zoekt naar voorwaarden die een bepaalde uitkomst waarschijnlijk maken
  2. ‘Case COMPARATIVE’ model - linkt bepaalde condities aan bepaalde toestanden
  3. PROCES model - let op stappen die kunnen leiden tot een volgende fase
  4. ‘NEGATIVE case’ model - zoekt naar gevallen die een uiteg weerleggen
31
Q

Wat is ‘cross sectional’ data ordening?

A

De onderzoeker maakt een systeem van labels dat over de GEHELE dataset toegepast wordt, en dient als een methode om gelijk gelabelde data te zoeken

32
Q

Wat is de non-cross sectional data ordening?

A

De onderzoeker kijkt naar SPECIFIEKE gevallen binnen de steekproef, die zelf een specifieke set categorieën nodig hebben, waardoor een beter begrip van bepaalde segmenten van het onderzoeksmateriaal verkregen wordt

33
Q

Wat is het doel van thematische analyse?

A

Ontdekken, interpreteren en rapporteren van patronen en betekenisvolle clusters in de gegevens.

Geen specifieke discipline maar generieke methode

34
Q

Welke 3 soorten labels ken je?

A
  1. ‘in vivo’ concepten - in de taal van de deelnemers
  2. ‘opkomende’ concepten - gebruikt om de essentie van de interactie vast te leggen
  3. ’ a priori’ concepten - overgenomen uit literatuur of jargon
35
Q

Wat zien Miles en Huberman als doel van kwali?

A

Verklaring. Begrijpen van de patronen en de ‘waaroms’.

36
Q

Hoe ziet Patton verklaringen in kwali?

A

Verklaringen zijn meer VERMOEDENS dan wetmatigheden, bedoeld om de aard en onderlinge afhankelijkheid van verschillende factoren te verhelderen

37
Q

Uit welke stadia bestaat kwalitatief onderzoek? Analysetraject

A
  1. Ontwerp (proces van begrenzen en focussen)
  2. Steekproef nemen (proces van verfijning)
  3. Data genereren/verzamelen (proces van verfijning)
  4. Analyse (formele analyse)
  5. Rapporteren (proces van verdere verfijning)
38
Q

Wat zijn eisen van data-analyse zijn volgens de auteurs?

A
  1. substantief (inhoudelijk)
  2. Cross-sectioneel
  3. Beschrijvend –> abstract
  4. Verklarend (poging tot)
  5. Kwantificeert niet
39
Q

Wat zijn de kenmerken van GOEDE data-analyse volgens de auteurs?

A
  • GEFUNDEERD blijven in de data
  • SYSTEMATISCH en volledige benadering van de dataset mogelijk maken
  • Zoeken BINNEN en TUSSEN onderzoekseenheden toestaan
  • TRANSPARANTIE verschaffen aan anderen
40
Q

Wat zijn de 5 essentiele stappen mbt data management voor thematische analyse?

A
  1. Familiarisatie/ eigen maken
  2. Thematisch raamwerk
  3. Indexeren en sorteren
  4. Reviewing van gegevens
  5. Samenvatting en tonen van gegevens
41
Q

Uit welke 2 stadia bestaat de fase ‘abstraction and interpretation’?

A
  1. Description (beschrijving: categorieën maken + verbinding vinden)
  2. Explanation (verklaring: expliciet en impliciet)
42
Q

Wat is het verschil tussen expliciete en impliciete verklaringen?

A

Expliciet: obv redenen die deelnemers aanvoeren
Impliciet: obv afleidingen die gemaakt worden op grond van intenties, verwachtingen of omgevingsfactoren

43
Q

Benoem 3 voordelen van topiclijsten

A
  1. Geheugensteun/ OVERZICHT belangrijkste onderwerpen
  2. Zorgen voor CONSISTENTIE bij het verzamelen van gegevens
  3. Laten ruimte voor FLEXIBILITEIT
44
Q

Benoem 4 aanbevelingen voor codering

A
  1. Breng verschillende niveaus aan
  2. Korte en duidelijke codes
  3. voorkom overlap in naamgeving
  4. Onderscheid topiclijst en namen codes, gebruik theorie
45
Q

Benoem de 4 aandachtspunten voor de analyse van codering

A
  1. Onderzoek moet REPRODUCEERBAAR zijn
  2. Verwijzen naar CODESTRUCTUUR
  3. Benoem verschillende FASEN in analyseproces
  4. Benoem dat het ITERATIEF proces is
46
Q

Benoem 3 aandachtspunten voor de resultatenbeschrijving van kwali onderzoek

A
  1. CITATEN uit verschillende transcripten en wie zegt wat
  2. ALLES beschreven
  3. INTERPRETATIE resultaten: vergelijking, verbanden, antwoord ONZV