E-module 2: Farmacodynamiek Flashcards

1
Q

In welke 4 soorten kunnen doel(ei)witten verdeeld worden?

A
  • Receptoren (bijv. blokkade van de werking van histamine door een antihistaminicum)
  • Ionkanalen (bijv. blokkade van Natrium-kanalen door lokaalanesthetica)
  • Enzymen (bijv. ACE-remmers)
  • Transporteiwitten (bijv. blokkade van heropname van neurotransmitters)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke groepen kunnen receptoren onderverdeeld worden?

A
  • G-eiwit gekoppelde receptoren
  • Ionkanaal gekoppelde receptoren
  • Enzym gekoppelde receptoren
  • Intracellulaire receptoren (bijv. voor steroïd hormonen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe lang duurt het voor er een reactie is op de binding van het farmacon?

A

De tijdsduur waarbinnen een reactie optreedt na binding van het farmacon kan variëren van onmiddellijk (bij ionkanaal gekoppelde receptoren) tot enkele uren/dagen (bij intracellulaire steroïd-receptoren; beïnvloeding van mRNA transcriptie en daarmee translatie van eiwitten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Via welke receptoren werken de meeste farmaca?

A

De meeste farmaca werken via G-eiwit gekoppelde receptoren. Hiertoe wordt na binding van het farmacon een G-eiwit (bestaande uit een α, β en γ subunit) geactiveerd, zodat vervolgens via signaaltransductie (second messengers) het effect bewerkstelligd wordt. Dit proces duurt enkele seconden. Vanwege verschillen in de α-subunit zijn er verschillende G-eiwitten (Gs, Gi, Gq, etc.), waardoor zowel stimulatie (Gs) als inhibitie (Gi) van signaaltransductie kan optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de belangrijkste second messenger systemen die geactiveerd worden door G-eiwitten?

A
  • Adenylaatcyclase: ATP –> cAMP, proteïne kinase A (PKA)
  • Fosfolipase C (PLC): DAG + IP3, Ca2+, proteïne kinase C (PKC)
  • Guanylaatcyclase, GTP –> cGMP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waardoor wordt de intensiteit van de werking van een farmacon bepaald?

A

Door het aantal receptoren dat door het farmacon bezet is.
Oftewel, hoe groter het aantal bezette receptoren, hoe groter het effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer noem je een farmacon een agonist?

A

Wanneer een farmacon een receptor met de daaraan gekoppelde signaaltransductie op dezelfde manier als de endogene agonist (het lichaamseigen molecuul dat de fysiologische respons veroorzaakt) activeert, dan wordt een vergelijkbare fysiologische respons verkregen en noemen we dit farmacon een agonist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer noem je een farmacon een antagonist?

A

Een antagonist veroorzaakt zelf geen respons na binding aan de receptor, maar voorkomt dat een agonist de receptor kan activeren. In de aanwezigheid van een agonist zal de antagonist dus de respons verlagen. In afwezigheid van een agonist, heeft de antagonist geen effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet een dosis-effect van een agonist er in de regel uit (met een lineaire as)?

A

Eerst is er een snelle toename van het effect en daarna vlakt de curve af en wordt het maximale effect (Emax) bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ziet een dosis-effect curve eruit als het wordt afgebeeld m.b.v. een logaritmische as?

A

In de regel wordt het dan een sigmoïd-vormige curve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent een hoge affiniteit van een farmacon voor een receptor?

A

Als de affiniteit hoger is, zal het farmacon makkelijker aan de receptor binden. Een farmacon met hoge affiniteit voor een receptor zal, in vergelijking met een farmacon met lage affiniteit, al bij een relatief lage concentratie een aanzienlijke hoeveelheid receptoren bezetten en dus eerder een meetbaar effect veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke maat wordt gebruikt voor de affiniteit?

A

De concentratie of de dosis van het farmacon waarbij 50% van het maximale effect optreedt. Dit wordt ook wel weergegeven als de EC50 of de ED50.
Hoe hoger de affiniteit is, hoe lager de EC50 of ED50 is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarvoor wordt de EC50 of ED50 ook nog gebruikt?

A

Als maat voor de potentie van een farmacon.
Een farmacon met een hoge potentie heeft een lage EC50 of ED50 en zal dus bij een lage concentratie al 50% van het maximale effect veroorzaken, waarschijnlijk door hoge affiniteit voor de receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Twee agonisten kunnen dezelfde affiniteit voor een bepaald type receptor hebben, maar toch kan de grootte van het effect dat zij veroorzaken verschillen. Het maximale effect (Emax) kan verschillen voor de twee agonisten. Wat bepaald dit?

A

Dit wordt bepaald door de intrinsieke effectiviteit, ook wel efficacy of effectiviteit genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen volle en partiële agonisten?

A

Volle agonisten: Emax is gelijk aan de respons veroorzaakt door de endogene agonist, het is 100%
Partiële agonisten: Emax is kleiner dan de respons veroorzaakt door de endogene agonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de ‘fysiologische’ maximum respons die biologische systemen kennen?

A

Induceert een farmacon bijvoorbeeld de contractie van spiercellen, dan zal bij het bereiken van de “maximale contractie” een verhoging van de concentratie farmacon geen effect meer hebben.

17
Q

Wanneer is er sprake van een zogenaamde receptorreserve?

A

Wanneer de maximale respons bereikt wordt bij submaximale receptorbezetting

18
Q

Hoe ziet de dosis-effect curve er uit bij een lage en een hoge potentie?

A
19
Q

Wat is de therapeutische index?

A

De therapeutische index geeft de verhouding weer tussen concentraties die bijwerkingen veroorzaken en concentraties die gewenste effecten veroorzaken.
Meestal is dit EC50 (schadelijk effect)/EC50 (gewenst effect).
Geneesmiddelen met een hoge of grote therapeutische index zijn in de praktijk wenselijk.

20
Q

Wat zijn competitieve antagonisten?

A

Competitieve antagonisten binden op dezelfde bindingsplaats van de receptor als de endogene agonist.

21
Q

Wat zijn niet-competitieve antagonisten?

A

Niet-competitieve antagonisten binden op een andere plaats aan de receptor dan de endogene agonist

22
Q

Wat is het verschil tussen competitieve en niet-competitieve antagonisten, m.b.t. de grafiek?

A
23
Q

Wat is het therapeutisch venster?

A

Het therapeutische venster is het bereik van de bloedspiegel waarbij het geneesmiddel het gewenste effect heeft zonder de gevreesde toxiciteit.

24
Q

Tussen welke twee waardes ligt het therapeutische venster?

A

De minimale effectieve concentratie (MEC) is de minimale bloedspiegel die nodig is om een bepaald biologisch effect te bereiken. De minimale toxische concentratie is de minimale bloedspiegel waarbij een toxisch effect optreedt.
Het bereik tussen deze twee waarden is het therapeutische venster.

25
Q

Welke farmaca zijn partiële agonisten?

A

B, de andere zijn volle agonisten en geven daarom ook een volledige respons

26
Q

Welke farmaca zijn het meest potent?

A

B
Aan de hand van de concentratie waarbij het half-maximaal effect wordt bereikt (EC50) zie je dat farmacon B het meest potent is. Agonist D is het minst potent. De mate van respons (Emax) is bij B lager, maar dit zegt niets over de potentie. Emax is afhankelijk van de intrinsieke effectiviteit van de agonist.

27
Q

De therapeutische index is gebaseerd op…?

A

Doseringen

28
Q

Hoe wordt de therapeutische index berekend?

A

Door de TD50 te delen door de ED50

29
Q

Het therapeutische venster is gebaseerd op…?

A

Plasmaconcentraties