H6: Hoe handel je professioneel? (HOC 2) Flashcards

1
Q

Welke 4 uitdagingen vinden we bij de diagnostiek van kinderen?

A
  • De aanmelding gebeurt niet door kinderen
  • Ze zitten in een afhankelijkheidspositie
  • Ze hebben een bepaald ontwikkelingsniveau
  • Hun ontwikkelingsniveau kan verschillen binnen en tussen kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe komt het dat onze gevoelens over ‘kind’ en ‘gezin’ ongemerkt ons denken en handelen sturen?

A

Ons brein is als overlevingsreflex ingesteld om snel en onbewust te kunnen reageren zonder een lang informatieverwerkingspad te moeten doormaken.

Onze hersenen kunnen beperkt spontaan en natuurlijk informatie verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe gaan onze hersenen ongemerkt informatie verwerken?

A

Onze hersenen verwerken ongemerkt selectief, interpreteren subjectief en trekt daar onmiddellijk conclusies uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zit er zo’n bias in het verwerken van informatie door onze hersenen?

A

Het is een overlevingsmechanisme om in het dagelijkse leven snel en relevant voor het eigen (emotionele) welzijn te kunnen reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de Haka van bronvermelding?

A

Wie
Wat
Waar
Wanneer
Hoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke cognitieve valkuilen zijn er bij informatieverwerking?

A
  • Primacy & recency effecten
  • Availability effect
  • Tunnelvisie, spoordenken en self-fulfilling prophecy
  • Logicafouten, blinde vlekken en denksprongen
  • Attributiefouten
  • ‘Referentiefouten’
  • Leniency, contract, halo
  • Stereotypen, groeps- en sociale druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke uitdagingen mbt tot emotieregulatie zijn er bij informatieverwerking?

A
  • Besef emoties
  • Duiding en begrip emoties
  • Reguleren emoties in actie
  • Kritische zelfevaluatie
  • Support zoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn primacy & recency effecten en hoe kan je ze tegengaan?

A

Onze hersenen onthouden vooral hetgeen eerst en laatst gezegd wordt. We kunnen dat tegengaan door goede notities te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is availability effect en hoe kan je het tegengaan?

A

We gaan sneller zaken opmerken die al in ons geheugen zitten. Dit gaan we tegen door onszelf zo breed mogelijk te vormen en mbv het FACE-o-gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn tunnelvisie, spoordenken en self-fulfilling prophecy? Hoe kun je ze tegengaan?

A

Tunnelvisie: starten vanuit 1 idee
Spoordenken: dat idee aanhouden
Self-fulfilling prophecy: handeling koppelen aan dat idee: je maakt hem mogelijk waar
Tegengaan: divergent denken, 2 of meer mogelijke interpretaties overwegen, FACE-o-gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn logicafouten?

A

logicafouten: foute oorzaak-gevolgrelaties leggen bvb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn attributiefouten?

A

Automatisch oorzaken en gevolgen toeschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de fundamentele attributiefout?

A

negatieve eigenschappen van de ander toeschrijven aan die persoon en negatieve eigenschappen van onszelf toeschrijven aan de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke referentiefouten zijn er?

A
  • Leniency (aanleuningseffect)
  • Contrast
  • Halo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is leniency?

A

Ons gemakkelijker identificeren met iemand die gelijke kenmerken heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is contrast?

A

Ons moeilijker identificeren met iemand die kenmerken heeft waar wij niet goed tegen kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat heeft cultuur te maken met informatieverwerking?

A

Als we de cultuur begrijpen van de persoon die tegenover ons zit, kunnen we een betere inschatting maken van die persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Voor welke 2 problemen met cultuur moeten we oppassen?

A
  • Cultuurcentrisme en -overschatting
  • Cultuurrelativisme en -onderschatting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn Cultuurcentrisme en -overschatting?

A

Dat je culturele aspecten zo centraal gaat zetten dat je enkel dat ziet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn Cultuurrelativisme en -onderschatting

A

Dat je de culturele aspecten onderschat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Op welke 2 niveaus sturen je gevoelens je diagnostisch denken en handelen?

A
  • Vanuit je impliciete beeldvorming over het individuele kind en gezin
  • Vanuit je persoonlijke verwachtingen over kind, moeder, vader, opvoeding en gezin. Deze volgen uit je unieke ervaringen, belevingen,…
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het halo-effect?

A

1 eigenschap van de cliënt bepaalt je hele oordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe kun je de diagnostiek vakkundig cognitief en emotioneel besturen?

A

a) planmatig informatie te verzamelen
b) transparant en toetsbaar te tonen hoe je vanuit de ruwe informatie tot je interpretaties komt

24
Q

Hoe ga je logicafouten, blinde vlekken, denksprongen, attributiefouten en referentiefouten tegen?

A

Gescheiden registreren en interpreteren, intervisie en supervisie

25
Q

Hoe ga je sociale druk tegen?

A

empirie
Gescheiden registreren en interpreteren

26
Q

Hoe ga je emotionele fouten tegen?

A

Door te expliciteren
Door supervisie en intervisie
Door (socioculturele) diversiteit

27
Q

Wat bewaak je door je bias in je oordeelsvorming te vermijden?

A

Deontologie en ethiek

28
Q

Wat bevorderen de basistechnieken tegen cognitieve en emotionele bias ook?

A

Culturele competentie

29
Q

Wat bevorderen de basistechnieken tegen cognitieve en emotionele bias ook?

A

Culturele competentie

30
Q

Culturele competentie

A

Vaardigheid om culturele eigenschappen van de cliënt of het cliëntsysteem evenwichtig te benaderen, zonder over- of onderschatting.

31
Q

Betrouwbare diagnostiek

A

Diagnostiek waarin je standvastig oordeelt over het kind en zijn omgeving.

32
Q

Blinde vlekken

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor je informatie negeert.

33
Q

Valide diagnostiek

A

Diagnostiek waarin je geldig oordeelt, met name meet wat je beoogt te meten over het kind en zijn omgeving.

34
Q

Cultuurcentrisme

A

Overschatting van culturele eigenschappen bij de cliënt of het cliëntsysteem (die je centraal stelt).

35
Q

Ethiek

A

Maatschappelijk voorgeschreven regels van gedrag, waarden en normen, zoals respect voor de medemens.

36
Q

Impliciete beeldvorming

A

De onbewuste gevoelens en denkbeelden over het kind en zijn omgeving.

37
Q

Contrastfout

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor je negatiever staat tegenover een cliënt of cliëntsysteem waarmee je verschillen ervaart.

38
Q

Deontologie

A

Voorschriften van een beroep over hoe je handelt met een cliënt of cliëntsysteem.

39
Q

Stereotypen

A

Informatieverwerkingsstrategieën waardoor het brein sociale informatie over de cliënt of het cliëntsysteem samenvat volgens overwegende, generaliserende kenmerken.

40
Q

Attributiefouten

A

Bias van het brein wat betreft oorzaak-gevolgverbanden. Eigen positief handelen attribueer je aan interne kwaliteiten, en fouten aan externe omstandigheden (excuses). Voor anderen doe je het omgekeerde!

41
Q

Leniency-effect

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor je positiever staat tegenover een cliënt of cliëntsysteem waarmee je overeenkomsten ervaart.

42
Q

Selffulfilling prophecy

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor je handelt vanuit een vooraf bestaand denkbeeld, en hierdoor dit denkbeeld waarmaakt (ongeacht divergente informatie).

43
Q

Aanmelding

A

De eerste raadpleging (de stap naar hulp) in het actuele traject. Inhoudelijk omvat ze de aanvraag.

44
Q

Recency-effect

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor je de laatste informatie onthoudt.

45
Q

Tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

Standvastigheid van oordelen tussen personen.

46
Q

Availability-effect

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor het brein spontaan focust op informatie die aansluit bij je kennis.

47
Q

Cultuurrelativisme

A

Onderschatting van culturele eigenschappen bij de cliënt of het cliëntsysteem (die je te veel relativeert).

48
Q

Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid

A

Standvastigheid van oordelen in de tijd vanuit de persoon.

49
Q

Halo-effect

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor één eigenschap van de cliënt of het cliëntsysteem je oordeel overheerst.

50
Q

Spoordenken

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor je op eenzelfde denkspoor blijft (en andere informatie uitsluit).

51
Q

Logicafout

A

Denkfout waarbij je niet logisch of coherent redeneert.

52
Q

Primacy-effect

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor je de eerste informatie onthoudt.

53
Q

Heuristiek

A

De automatische strategieën waarmee het brein (gevoels)informatie verwerkt.

54
Q

Tunnelvisie

A

Informatieverwerkingsstrategie waardoor je binnen een bestaand denkbeeld blijft. Je volgt je eerste gedacht

55
Q

Hertestbetrouwbaarheid

A

Standvastigheid van oordelen in de tijd, over verschillende tijdstippen heen.