132-133 Flashcards
(42 cards)
1
Q
Een verstandhouding
A
Une entente
2
Q
Een cake,taart
A
Un gâteau
3
Q
Een verbod
A
Une interdiction
4
Q
Een leugen
A
Un mensogne
5
Q
Een onderhandeling
A
Une négociation
6
Q
Een verplichting
A
Une obligation
7
Q
Een drift,dwang
A
Une pulsion
8
Q
Misplaatst
A
Déplace,déplacée
9
Q
Onbeleefd
A
Impolie
10
Q
Onverwacht
A
Inattendu,inattendue
11
Q
Rechtvaardig
A
Juste
12
Q
Onhandig
A
Maladroit,maladroite
13
Q
Verplicht
A
Obligatoire
14
Q
Beleefd
A
Poli,polie
15
Q
Waardevol
A
Précieux,précieuse
16
Q
Koppig
A
Têtu,têtue
17
Q
Aanvaarden
A
Accepter
18
Q
Beschuldigen
A
Accuser
19
Q
Bezwijken voor,toegeven aan
A
Céder
20
Q
Verspillen
A
Gâcher
21
Q
Beledigen,uitschelden
A
Insulter
22
Q
Liegen
A
Mentir
23
Q
Onderhandelen
A
Négocier
24
Q
Verkrijgen,behalen
A
Obtenir
25
Beweren
Prétendre
26
Terwijl
Alors que
27
Dat moet men verdienen
Ça se mérite
28
De deur dichtslaan
Claquer la porte
29
Stuk
Espèce de
30
Iemand verrassen
Faire une surprise
31
Kwaad maken
Mettre en colère
32
Niets anders doen dan
En faire que
33
Een compliment
Un compliment
34
Een compromis
Un compromis
35
Een conflict
Un conflict
36
Een object,voorwerp
Un object
37
Een relatie
Un relation
38
Een repliek,weerwoord
Une réplique
39
Agressief
Agressif,agressieve
40
Naïef
Naïf,naïve
41
Flatteren,vleien
Flatter
42
Een repliek toedienen
Répliquer
