1.4 Uiterlijk Flashcards
(48 cards)
1
Q
eruitzien
A
aussehen, sieht aus, sah aus, hat ausgesehen
2
Q
blond
A
blond
3
Q
de bril
A
die Brille, die Brillen
4
Q
dik
A
dick
5
Q
dun
A
dünn
6
Q
eenvoudig, gewoontjes
A
einfach
7
Q
het figuur, het postuur
A
die Figur
8
Q
het gezicht
A
das Gesicht, die Gesichter
9
Q
groot
A
groß, größer, größt
10
Q
het haar
A
das Haar, die Haare
11
Q
lelijk
A
hässlich
12
Q
knap, mooi
A
hübsch
13
Q
jong
A
jung, jünger, jüngst
14
Q
klein
A
klein
15
Q
kort
A
kurz, kürzer, kürzest
16
Q
lang
A
lang
17
Q
normaal
A
normal
18
Q
perfect
A
perfekt
19
Q
enorm
A
riesig
20
Q
slank
A
schlank
21
Q
mooi, leuk
A
schön
22
Q
sterk
A
stark, stärker, stärkst
23
Q
geweldig, fantastisch
A
toll
24
Q
aantrekkelijk
A
attraktiv
25
opvallen
auffallen, fällt auf, fiel auf, ist afgefallen
26
de baard
der Bart, die Bärte
27
de verschijning
die Erscheinung, die Erscheinungen
28
het kapsel, het haar
die Frisur, die Frisuren
29
het postuur, het figuur
die Gestalt, die Gestalten
30
glad, steil
glatt
31
krachtig, sterk
kräftig
32
de krul
die Locke, die Locken
33
naakt, bloot
nackt
34
netjes, fatsoenlijk
ordentlich
35
scheren
rasieren
36
chic
schick
37
de schoonheid
die Schönheit, die Schönheiten
38
deftig, chic
vornehm
39
het pak
der Anzug
40
sinds kort
seit kurzemm
41
dragen
tragen, trägt, trug, hat getragen
42
zich kleden
sich kleiden
43
bijna
fast
44
het T-shirt
das T-shirt
45
de avondjurk
das Abendkleid
46
echt
einfach
47
fantastisch
toll
48
krachtig
kräftig
