1.5 Karakter en gedrag Flashcards
(82 cards)
1
Q
attent, vriendelijk
A
aufmerksam
2
Q
het gedrag
A
das Benehmen
3
Q
naïef, stom
A
blöd
4
Q
boos
A
böse
5
Q
braaf
A
brav
6
Q
het karakter
A
der Charakter, die Charaktere
7
Q
dom
A
dumm, dümmer, dümmst
8
Q
verward, in de war
A
durcheinander
9
Q
eerlijk
A
ehrlich
10
Q
jaloers
A
eifersüchtig
11
Q
gevoelig
A
empfindlich
12
Q
serieus
A
ernst
13
Q
lui
A
faul
14
Q
laf
A
feige
15
Q
ijverig
A
fleißig
16
Q
brutaal
A
frech
17
Q
vriendelijk
A
freundlich
18
Q
blij
A
froh
19
Q
vrolijk
A
fröhliche
20
Q
het geduld
A
die Geduld
21
Q
gierig
A
geizig
22
Q
gemeen
A
gemein
23
Q
handig
A
geschickt
24
Q
het gedrag
A
die Gewohnheit, die Gewohnheiten
25
hartelijk
herzlich
26
beleefd
höflich
27
verstandig; slim, knap
klug, klüger, klügst
28
grappig, komisch; vreemd, gek
komisch
29
levendig
lebendig
30
lief
lieb
31
vrolijk, grappig
lustig
32
merkwaardig, vreemd
merkwürdig
33
aardig
nett
34
nieuwsgierig
neugierig
35
open(hartig)
offen
36
rustig
ruhig
37
slim, sluw
schlau
38
verlegen
schüchtern
39
sportief
sportlich
40
trots
stolz
41
streng
streng
42
sympathiek, aardig
sympathisch
43
trouw
treu
44
het type
der Typ, die Typen
45
typerend, kenmerkend
typisch
46
onzeker
unsicher
47
het gedrag
das Verhalten
48
zich gedragen
sich verhalten, verhält, verhielt, hat verhalten
49
het verstand
die Vernunft
50
verstandig
vernünftig
51
gek
verrückt
52
voorzichtig
vorsichtig
53
de wil
der Wille
54
discreet, tactvol
diskret
55
de kalmte, de zelfbeheersing
die Fassung, die Fassungen
56
wreed
grausam
57
gul, royaal
großzügig
58
hulpeloos
hilflos
59
conservatief, behoudend
konservativ
60
menselijk
menschlich
61
wantrouwig, achterdochtig
misstrauisch
62
moedig
mutig
63
bedachtzaam, nadenkend
nachdenklich
64
toegeven
nachgeben, gibt nach, gab nach, hat nachgegeben
65
jaloers
neidisch
66
de persoonlijkheid
die Persönlichkeit, die Persönlichkeiten
67
zacht(aardig)
sanft
68
zelfzekerd, zelfbewust
selbstbewusst
69
zorgvuldig
sorgfältig
70
zuinig, spaarzaam
sparsam
71
verslaafd
süchtig
72
dapper
tapfer
73
overdrijven
übertreiben, übertrieb, hat übertrieben
74
verantwoordelijk
verantwortlich
75
betrouwbaar
zuverlässig
76
de ontmoeting
das Treffen, die Treffens
77
vaak
oft
78
de opmerking
die Bemerkung, die Bemerkungen
79
serieus
ernst
80
de bezoeker
der Besucher, die Besucher
81
het geheim
das Geheimnis, die Geheimnisse
82
verdragen
ertragen, erträgt, ertrug, hat ertragen
