HC 4 imuumsysteem Flashcards

1
Q

pathogeen

A

ziekteverwekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

leukocieten

A

imuumcellen; witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

soorten imuumrespons

A
  • innate = basis
  • adaptieve = specifieke imuum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

main tasks van het imuumsysteem

A
  • counteracting an infection of pathogens
  • gemuteerde cellen in de gaten halen; tumoren detecteren
  • ontstekingsreactie opwekken
  • beschadigd weefsel herstellen
  • disposal van dode of beschadigde cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

platelets

A

kleine celfragmenten die ervoor zorgen dat er geen bloedpropjes ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

erythocytes

A

rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waar komen cellen vandaan en welke zijn er.

A

in beenmerg worden bloedcellen en gaan zich dan specialiseren. in
- phagocytes = eetcellen; granulocytes, monocytus/macrophages en dendrietcellen
- lymphocytus = herkennen en verwijderen; T-cells, B-cellen en NK cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar vecht het imuumsysteem tegen

A
  • infectious diseases (bacteria, virussen, protozoa, fungal)
  • allergic diseases
  • autoimmume disease

ook belangrijk in
- cardiovascular disease
- cancer
- chronic obstructive pulmonary disease
- diabetes
(niet overgeefbare ziektes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

virusinfectie

A

virus is geen zelfstandig organisme, maat heeft hostcel nodig om te kunnen vermeerderen.
sommige viruscellen passen op de receptor en komen binnen en ontdoen zich van het jasje en vermeerderen.
cel gaat dan ofwel stuk of laat virus vrij aan de omgeving -> virus producerende cel

virus = DNA met een jasje (capsid/lipid)

soms is een virus in staat om te verstoppen en te heractiveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bacterien

A

repliceren in het bloed, hebben geen hostcel nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eerste defenslinie van innate immume response

A

externe en chemische barrieres =
- huid
- mucous membrane (slijmvliezen)
- secretions (zuurgraad)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

complementsysteem

innate protein defence

A

bepaalde eiwitcomplexen die met elkaar geactiveerd kunnen worden. geactiveerd door infectie en dan andere eiwit activeren. kunnen dan de lichaamsvreemde cel voorzien van een kanaaltje waardoor hij leegloopt of knaot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

NK cellen

natural killer cells

A

gespecialiseerde cel in staat lichaamseigen cellen waar iets mis mee is te herkennen. kunnen opdracht geven om cel te laten sterven (zelfmoordopdracht).
herkend cellen door componenten extra op de buitenkant cel of de afwezigheid van deze componenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

granulocytes

A

heb je in grote getallen, eten en gaan dood. maken pus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

macrophages

A

grote eters, worden aangetrokken als er iets aan de hand is. presenteren kleine stukjes van wat ze gegeten hebben. via lymphesysteem gaan ze naar lymphe waar het specifieke imuumsysteem iets kunnen doen.

17
Q

dendritische cellen

A

zitten overal waar binnen- en buitenwereld elkaar tegenkomen. houden alles in de gaten en nemen veel ruimte op.
kunnen daarna eten en presenteren ook stukjes en kunnen naar lymphe voor validatie.

18
Q

ontsteking proces

A

leukocyten release chemicals to stimulate inflammation
lokaal zorgen dat de vloedvaten onder de huid lek raken en dys vloeistof afgeven die dan weer cellen van het imuumsysyteem aantrekken.

19
Q

waarvoor is ontsteking

A
  • mast cellen release histamine en cytokine
  • activatie complementensysteem en bloedpropjes
  • neutrophils en macrophages are attracted
  • meer cytokine release
  • hersenen signalleren
  • cytokines cause increase lichaamstemperatuur (koorts)
20
Q

lokale ontstekingsreactie

A

onder je huid zitten mast cells die histamine (zorgt voor ontsteking) en chemokines (trekken imuumsysteemcellen aan) bevatten

er zijn nog meer stoffen

21
Q

antigen presenting cells

A

de cellen die stukjes aan de buitenkant laten zien worden antigen presenting cellen. dit vormt de basis voor een adaptieve immumreactie

gepresenteerd aan helper T-cellen

22
Q

MHC

adaptieve imuumsysteem

A

= major histocompatibility complex
is het startpunt voor adaptieve imuumreactie op de antigen presenterende cellen.
zit aan de buitenkant van elke cel om te laten zien wat er in de cel gebeurt; dus “self” delen, maar ook di van virussen, bacterien of kankerdeeltjes.

23
Q

proces van MHC presentatie zelf/niet-zelf antigenen

A
  1. proteines in het cytosol worden afgebroken in antigen fragmenten
    - foreign antigens gecombineerd met MHC cklasse 1 moleculen stimuleren cell destruction
    - self antigens gecombineerd met MHC klasse 1 moleculen stimuleren geen cell destruction
24
Q

twee definities van antigen (?)

A
  • all substances that can be recognized by the adaptive immune system
  • molecules capable of stimulating an immune response (specifiek het maken van antilichamen)
25
Q

hoe worden antigenen gedetecteerd

welke cellen

A
  • B-cellen: direct van de pathogeen
  • T-cellen: als gepresenteerd op een MHC
26
Q

B-cellen, B lymphocyes

A

een B cel kan een (specifieke) antigen herkennen als het nog uitmaakt van een intacte bacterie, en antilichamen loslaten

b staat voor bone marrow, omdat deze cel daar ontstaat en traint.

27
Q

antilichamen (immunoglobulins) Ig

A

herkennen en binden aan antigen.
elk antilichaam heeft een
- specifiek deel dat aan antigen bind (specifiek pootje)
- neutraal deel dat aan B-cel, immune phagocytic cell etc. bind. (algemeen pootje)

zien er uit als de letter Y

28
Q

3 manieren waarop antilichamen infectie inhiberen

A
  • neutralisatie = voorkomen dat het antigen bind aan zijn doel
  • opsonization = een pathogeen taggen en destruction door macrophages or neutrophils
  • complement activation = de complement cascade activeren
29
Q

stappen voor B-cell activatie

A
  • B-cell bind en eet een antigen
  • presenteert antigen op MHC
  • helper T-cell recognized en activeert de b cell
  • B cell wordd ofwel een plasmacel die veel antilichamen loslaat of een memory B cell (long term memory)
30
Q

T-cellen, T lymphocytes

A

T cells herkennen antigenen alleen als ze aan de MHC zitten.
ze zijn ook heel specifiek.
10 moljoen verschillende T cellen zijn allemaal capable om een specifiek antigen te herkennen

T cellen ontstaan ook in bone marrow, maar trainen in de thymus. T staat voor Thymus (zwezerik)

31
Q

Cytotoxic T cell

A

herkend antigenen als ze gebonden zijn aan geinfecteerde cellen
en maakt dan de cell kapot.
is een deel van de cell-mediated immuunreactie

31
Q

Th2

A

humoral immune response
interacteert met B cellen, laat cytokines los en helpt B cellen delen, differentieren en antilichamen produceren

lichaamsvloeistoffen

31
Q

T-helper cell

A

als geactiveerd word kan geactiveerd worden en of B-cellen of cytotoxische T cellen helpen. twee soorten
- Th2
- Th 1

32
Q

Th1

A

cell-mediated immune response
helped by phagocytes, laat cytokines los en helpt cytotoxische T-cellen bij het kapot maken van intracellulaire pathogenen.

wat er in de cell is

33
Q

activatie T helper cell

A

een Th cell word geactiveerd door antigenen op MHC gepresenteerd, waardoor hij cytokines loslaat en zo dit activeert ofwel Th1 of Th2

34
Q

proces vaccines

aantal antilichamen

A
  • eerste exposure; weinig antilichamen
  • dan meer om het virus te bestrijden
  • er komt een daling
  • tweede exposure; heel veel antilichamen aangemaakt
  • daalt uiteindelijk weer, maar niet naar 0 antilichamen
35
Q

fouten in het imuumsysteem

A
  • immunodeficiency = falen, te weinig of vertraging in de reactie van het imuumsysteem
  • allergien (hypersensitivity)
  • autoimmunity (hypersensitivity)
36
Q

allergieen

hypersensitivity

A

bij eerste blootstelling aan een allergeen worden antilichamen gesynthetiseerd door B-cellen in reactie tot een harmless antigen
deze antilichamen binden aan mast cellen
bij tweede blootstelling laten de mast cellen histamine en andere modulaters los waardoor een allergische reactie plaatsvind

37
Q

anaphylactic shock

A

extreme response waardoor vernauwing van bloedvaten plaatsvind
adrenaline kan dan een life saver zijn.

38
Q

autoimmunity

A

als antilichamen aan een self-antigen binden (auto-antigen); markeert dus lichaamsdeel als foreign en word aangevallen door het imuumsysteem

bijvoorbeeld reuma arthritis en diabetes mulliyus type 1