HC10 Introductie item-responstheorie Flashcards

1
Q

Kenmerken van Klassieke TestTheorie

A
  • gericht op betrouwbaarheid meten –> RXX en SE
  • hoe meet je hypothetisch begrip? –> betrouwbare score T schatten met testscore X
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nadelen KTT

A
  • T en X zijn afhankelijk van respondent en test
  • geen controle op het model (er is geen manier om na te gaan of X = T + E wel klopt)
  • intervalmeetniveau van X oncontroleerbaar
  • implausibele aanname: nauwkeurigheid van de meting SE is voor iedereen gelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Item-responstheorie
- moderne testtheorie

A
  • Alternatief voor KTT
  • statistisch model om verschillen in item- en testscores te kunnen verklaren aan de hand van de te gemeten eigenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doen modellen

A
  • beschrijven fenomeen
  • versimpelde weergave werkelijkheid
  • passen in meer of mindere maten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onvoorwaardelijke kans

A

Voldoende score op een van de items
–> onvoorwaardelijke simultane kans = voldoende score op beide items

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorwaardelijke kans

A

voldoende score op de ene delen door de voldoende score op de ander
–> ook andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Item-kansen bij dichotome items

A
  • p-waarde: proportie die vraag goed maakt
  • dit is een onvoorwaardelijke kans –> P(X = 1)
  • maar: niet iedereen heeft precies die kans op goedmaken vragen (ligt aan vaardigheid respondent)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Item-kansen en vaardigheidsniveau

A
  • bij bepalen van discriminatie-index D keken we naar phigh en plow
  • in de hoogste 30% zitten ook gradaties van kansen
  • steeds verder opsplitsen
  • wat we willen is de kans op item goed gegeven jouw exacte vaardigheidsniveau –> centraal bij IRT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Theta
- latente trek

A

Geeft iemands vaardigheidsniveau aan (bijv. hoe goed je bent in wiskunde)
- vergelijkbaar met betrouwbare score in klassieke testtheorie
- iedereen heeft eigen waarde op theta
aanname: theta standaardnormaal verdeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

IRT en item-karkateristieke functie

A
  • IRT draait om bepalen van kans op goedmaken vraag gegeven vaardigheidsniveau theta
  • de beschijving van de itemkans als functie van theta noemen we de item-karakteristieke functie
  • item-karakteristieke functie laat zien hoezeer je vaardigheid uitmaakt voor kans op goedmaken vraag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Item-karakteristieke functies

A

Beschrijving van de kans op goed antwoord gegeven theta
- item-karakteristieke functie voor ieder item anders door moeilijkheid en discriminatie
- als je IKF weet en theta weet, kun je de kans op goedmaken vraag bepalen –> door figuur te lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Item-karakteristieke functies en IRT modellen

A
  • Hoe kun je IKF bepalen –> IRT model maakt aannames over de vorm van de IKF, hiermee kun je IKF schatten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rasch model formule

A

P(X = 1|theta) = (e^theta-b)/(1 + e^theta-b)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rasch model
- one parameter logistic model

A
  • slechts 1 item-parameter: beta; itemmoelijkheid
  • gebruik de formule
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beta in 1-PLM

A

Moeilijkheid van de test/items

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Item-informatie bij Rasch model

A
  • Rasch items verschillen onderling in moeilijkheid (beta)
    als theta dicht bij beta ligt is het niveau van de test gelijk aan het niveau van de respondent
    –> theta hoger dan beta is meer kans op goed
    –> theta lager dan beta is minder kans op goed
17
Q

Item-informatie functie

A
  • iteminformatie functie IX(theta) –> hoger = meting theta nauwkeuriger
18
Q

Stappen IRT analyse

A
  • kies je IRT model
  • trek een grote steekproef uit de populatie
  • schat de item-parameters
  • daarna kun je de test gerbuiken om bij personen theta te schatten
  • theta niet geobserveerd, dus krijgen we een schatting
19
Q

Bepalen schatting theta

A
  • van iedere persoon weten we welke vragen ze goed hebben
  • aan de hand van responspatroon zijn sommige waardes van theta realistischer dan andere
  • iemand met theta -2 zal niet vaak vragen met beta 1 goed maken
20
Q

Populatie-onafhankelijkheid Rasch

A
  • moeilijke rekentest (M) en gemakkelijke rekentest (G)
  • KTT: TjanG > TineM: zegt niks over rekenvaardigheid van Jan ten opzichte van Ina
  • Rasch: thetajanM = thetajanG = thetajan en zo ook voor Ina, we kunnen dan de theta van jan vergelijken met die van Ina
21
Q

Strengheid van Rasch

A
  • alle functies discrimineren in dezelfde mate; geen gok-kans
  • daarmee: weinig flexibele item-karakteristieke functie
  • gevolg: model past vaak niet
22
Q

Birnbaums twee-paramter model

A

P(X = 1|theta) = (e^alfa(theta-b))/(1 + e^alfa(theta-b))
- uitgebreid met alfa (discriminatieparameter)

23
Q

Alfa 2-PML

A
  • geeft aan hoe goed item i mensen onderscheidt op latente trek (theta)
  • items verschillen nu dus in hoe goed ze discrimineren (alfa>0)
  • hogere alfa is beter –> stijlere item-karakteristieke functies (= nauwkeuriger)
24
Q

Item-informatie bij 2PLM

A
  • items verschillen onderling is alfa én beta
  • items leveren meeste informatie over theta in de buurt van beta (ook bij Rasch)
  • items verschillen in hoe goed ze discrimineren (bij Rasch niet)
  • hogere alfa is meer informatie
25
Q

Doel van itemresponstheorie

A

Testconstructie:
- Schat item karakteristieke functies
- Selecteer beste items
Testafname
- Schat theta voor alle respondenten op basis van itemscore en item karakteristieke functies
- Leid de nauwkeurigheid af van waarmee theta geschat is