187 + 188 Flashcards
(45 cards)
1
Q
parijs
A
Paris
2
Q
tijdens,gedurende
A
pendant
3
Q
pasen
A
Pâques
4
Q
opdienen
A
servir
5
Q
het ontbijt
A
le petit-déjeuner
6
Q
opruimen
A
ranger
7
Q
de lepen
A
la cuillère
8
Q
brengen
A
apporter
9
Q
onmiddellijk
A
tout de suite
10
Q
het bestek
A
les couverts
11
Q
een hekel hebben aan
A
détester
12
Q
de baas
A
le patron
13
Q
later
A
plus tard
14
Q
het ogenblikje
A
le instant
15
Q
de echtgenote
A
la femme
16
Q
zeggen
A
dire
17
Q
nemen
A
prendre
18
Q
de eenpersoons-kamer
A
la chambre indiiduelle
19
Q
de sleutel
A
la clé
20
Q
de bediening
A
le service
21
Q
beter
A
meilleur
22
Q
de rekening
A
l’addition (une)
23
Q
het laken
A
le drap
24
Q
de deken
A
la couverture
25
de donsdeken
la couette
26
het hoofdkussen
le oreiller
27
het tafelkleed
la nappe
28
het kommetje
le bol
29
de kelner
le garçon
30
proper, netjes
propre
31
de koffie
le café
32
het geschenk
le cadeau
33
de receptie
la reception
34
de bagage
les bagages
35
de bedden opmaken
faire les lits
36
we amuseren ons
on s'amuse bien
37
zeg
dites
38
van dienst (zijn)
(etre) de service
39
ziet u
vous voyes
40
we verwachten u
on vous attend
41
niet waar
n'est pas
42
ik neem ze
je les prendre
43
tot uw dienst
à votre serice
44
ik hoop dat
j'espère que
45
PAAD
préfère
adore
aimer
détester
