1a2 Flashcards

(126 cards)

1
Q

Wat is een andere naam voor valva mitralis?

A

valva atrioventricularis sinistra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een andere naam voor valva tricuspidalis?

A

valva atrioventricularis dextra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt hilus pulmonis ook genoemd?

A

hilum pulmonis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een randomized control trial?

A

je verdeeld een groep random in twee groepen waarbij je bij een de interventie wel doet en bij de ander niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een cohort studie?

A

Je volgt een groep die al verdeeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een case control studie?

A

Je zoekt mensen die lijken op mensen met een bepaald kenmerk dat je onderzoekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het milieu interieur?

A

interstitieele vloeistof/weefselvocht/extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is homeostase?

A

Het constant houden van het milieu interieur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is hyperthermie?

A

Meer warmte productie dan warmte afgifte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is hypothermie?

A

Minder warmteproductie dan warmte afgifte.
Kerntemperatuur lager dan 35 graden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar liggen de thermosensoren?

A

In de hypothalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke mechanisme van warmteafgifte zijn er?

A

conductie
radiatie
evaporatie
convectie (stroming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe reguleert het autonome zenuwstelsel de temperatuur?

A

zweten
verhoogde huiddoorbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke neurotransmitter is verantwoordelijk voor de sympatische activatie van zweetklieren?

A

acetylcholine (is uitzondering normaal noradrenaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk effect heeft noradrenaline op de doorbloeding?

A

vasoconstrictie door activiteit van spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet het tonische component van de temperatuur sensoren?

A

meet temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doet het fasische component van de temperatuur sensoren?

A

meet verandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welk zenuw stelsel hoort de verbranding van bruin vetweefsel?

A

orthosympatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat verzorgt een verhoogde spiertonus?

A

y motorische neuronen, door activatie vie formatio reticularis in de hersenstam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurd er bij activatie van de a1-receptoren in glad spierweefsel van de vaatwand?

A

vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurd er bij koorts?

A

Het setpoint in de hypothalamus wordt hoger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe ontstaat koorts?

A

pyrogene cytokines veranderen setpoint via prostaglandine E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe wordt koorts geremd?

A

Door cyclo oxygenase remmers zoals aspirine & nsaid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar ligt het hart?

A

In het mediastium (ruimte tussen de longen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat ligt er in het mediastium?
vetweefsel hart vaten (aorta) slokdarm thymus
26
Wat is het pericard?
twee wandig hartzakje gevuld met vocht.
27
Waaruit bestaat het pericard?
fibreus pericard (buitenkant) sereus pericard > parietaal blad (vergroeid met fibreus pericard) > visceraal blad (tegen het hart)
28
Hoe heet een systeem die een bepaalde grootheid constant houdt?
Een regulateursysteem
29
Hoe heet een systeem die een grootheid aanpast aan een veranderende waarde?
Een servosysteem
30
Waarbij is er sprake van feedforward?
bij een open regelsysteem
31
Waarbij is er sprake van feedback?
Bij een gesloten regelsysteem
32
Wat is een stimulus?
Een verstoring die moedwillig wordt toegevoegd.
33
Wat zijn de elementen van een gesloten regelsysteem
- de te regelen grootheid - sensor/receptor - setpoint - comparator - effector - verstoringen - kanalen (verbinding tussen bovenstaanden)
34
Waar zijn paracriene stoffen voor?
cel-cel interactie
35
Waar zijn autocriene stoffen voor?
regulatie van de cel zelf
36
Waar liggen voorlopercellen?
In het beenmerg
37
Wat is de functie van het bloed?
Het verplaatsen van moleculen en cellen ter bevordering van de homeostase.
38
Waarmee is de binnenkant van een bloedvat bekleed?
eenlagig endotheel
39
Wat is de samenstelling van bloed?
plasma cellen
40
Hoeveelheid cellen
hematocriet
41
hematocriet bij vrouwen
0,4-0,5
42
hematocriet bij mannen
0,45-0,55
43
samenstelling bloedplasma
92% water plasma eiwitten organische moleculen zouten
44
Wat is serum?
bloedplasma - stollingsfactoren
45
Welke eiwitten zitten er in het bloed?
albunine alfa/beta/gamma globuline
46
Waar is gamma globuline voor?
antistoffen
47
Welk eiwit komt het meest in het bloed voor?
albunine
48
Wat zijn alfa globuline?
enzymen en transport eiwitten
49
Wat zijn beta globuline?
transferine en LDL (cholestrol)
50
Hoeveel erytrocyten zitten er in het bloed bij vrouwen?
3.7-5.0*10^12/L
51
Hoeveel erytrocyten zitten er in het bloed bij mannen?
4.3-5.5*10^12/L
52
Wat zijn erytrocyten?
rode bloedcellen
53
Wat zijn trombocyten?
bloedplaatjes
54
Hoeveel trombocyten zitten er in het bloed?
140-360*10^9/L
55
Wat zijn leukocyten?
witte bloedcellen
56
Hoeveel leukocyten zitten er in het bloed?
5-10*10^9/L
57
Hoe heet de vorm van de rode bloedcel?
biconclaaf
58
waarvoor is de vorm van de rode bloedcel?
oppervlaktevergroting voor gaswisseling en flexibiliteit
59
Waarom heeft de rode bloedcel geen kern?
flexibiliteit
60
Wat gebeurt er bij sclerocytose?
ronde bloedcellen die fragiel zijn > anemie
61
verschijnselen koolstofmonoxide vergiftiging
hoofdpijn benauwdheid misselijkheid duizeligheid in elkaar zakken bewustzijn verliezen
62
A antigen
galnac
63
B antigen
gal
64
Waaruit ontstaan trombocyten?
het celmembraan van een megakaryocyt
65
stollings cascade
trombocyten hechten aan vaatwand > protrombine>trombine > fibrinogeen>fibrine
66
Hoe scheid je leukocyten van het bloed?
Met een suiker oplossing.
67
Welke soorten witte bloedcellen zijn er?
monocyt lymfocyt basofiele granulocyt eosinofiele granulocyt neutrofiele granulocyt
68
welk soort leukocyt komt het meest voor en welke daarna?
neutrofiele granulocyt, lymfocyt
69
Welke leukocyten doen aan fagocytose?
neutrofiele granulocyten en monocyten
70
Wat doen b-lymfocyten
antistoffen produceren
71
Wat doen T-cellen?
opruimen geïnfecteerde cellen
72
Wat is de functie van neutrofiele granulocyten?
acute reactie op onstekingen
73
Wat is de functie van eosinofiele granulocyt?
allergische reactie remming ontstekingen anti-parasitaire infectie
74
Wat is de functie van basofiele granulocyten?
histamine>vasodilatie (chemotaxi)
75
Wat is het verschil tussen een kleine en grote lymfocyt?
Een grote lymfocyt is geactiveerd
76
Wat is groter een lymfocyt of een rode bloedcel?
Een lymfocyt
77
Waaruit ontstaat een plasmacel?
B-lymfocyt
78
Wat ontstaat er uit een monocyt?
dendritische cellen & macrofagen
79
Wat doet een dendritische cel?
stimuleren T-cellen
80
Wat doet een macrofaag?
fagocytose doden micro organismen ijzeropslag brug tussen aangeboren en het adaptieve imuunsysteem
81
Wat is fibrinogeen?
vezels in het bloed
82
Wat is de tussencelstof in het bloed?
eiwitten en stollingsfactoren
83
Wat doet de thymus?
hier ontwikkelen de T-cellen
84
Waar vindt bloedcelvorming plaats voor de geboorte
lever & milt
85
levensduur lymfocyten
een dag ?
86
levensduur erytrocyten
120 dagen
87
productie erytrocyten
2,4 * 10^5 / sec
88
Waaruit ontstaan bloedcellen?
hemotopoietische stamcel
89
kenmerken stamcellen
- blijft een stamcel bij vermeerdering - pluripotent - lage delingsfrequentie - hoge delings capaciteit - langetermijn herstel bij transplantatie
90
Wat is leukemie?
ontsporing van bloedcelvorming (genetisch probleem bij stamcellen)
91
Wat is de functie van erytrocyten?
zuurstof en koolstofdioxide transport
92
Welke harthelft gaat naar de longen?
De rechter harthelft
93
Wat is het verschil tussen microcirculatie en macrocirculatie?
vaten van de macrocirculatie kun je met het blote oog zien
94
Wat is de functie van de microcirculatie?
difusie en filtratie
95
Uit welke lagen bestaat een bloedvat?
tunica intima (endotheel) tunica media (glad spierweefsel) tunica adventitia (bindweefsel) gescheiden door elastisch membraan
96
Wat is een arteriole?
een vat (arterie) kleiner dan 0,1-0,3 mm
97
Wat is een haarvat?
Een vat dat alleen uit endotheel bestaat
98
Hoe heet een kleine vene?
venule
99
Welke arterien zijn musculeus?
kleine arterien
100
Welke arterien zijn elastische?
grote arterien
101
Welke soort weefsel bevatten venen vooral?
bindweefsel
102
Waarom hebben grote arterien relatief veel elastische vezels?
om drukverschillen tijdens de hart cyclus op te vangen.
103
Wat is compliantie?
Een maat voor de rekbaarheid van vaten. delta volume/delta druk
104
Wat heeft een hogere comliantie venen of arterien?
venen
105
welke arterien hebben een groot oppervlakte?
longen haarvaten
106
Waar is de stroomsnelheid het laagste?
waar het oppervlakte het grootste is
107
Waar bevind zich het meeste bloed?
het veneuze stelsel
108
Wat is de polsdruk?
het verschil tussen systolische en diastolische druk (120/80)
109
Hoe benader je de gemiddelde arterieele druk (mean arterial presure) ?
2/3 diastolische druk + 1/3 systolische druk
110
Waar verdwijnt het drukverschil?
de capilairen
111
Waar is de drukafname het grootst?
de arteriolen
112
algemene stromingsformule
delta druk (p)= mililiter per seconde (f) * weerstand(r)
113
Wat gebeurt er met de vloeistofstroom als de diameter van het vat 2 keer zo klein word?
die wordt 16x zo klein
114
Hoe bereken je de vervangings weerstand?
optellen geleidbaarheid
115
Wat bepaald de kracht die het hart moet leveren?
perifiere weerstand
116
Waardoor wordt de bloedddruk gemeten?
baroreceptoren
117
Hoe werken de baroreceptoren?
vrije zenuwuiteinden meten uitrekking van bloedvaten (mechanoreceptieve kanalen)
118
Waar liggen de baroreceptoren?
aortaboog (in richting nervus vagus richting hersenen) en sinus caroticus (verwijding caroticus interna richting glossoparyngeus)
119
Wat doen de baroreceptoren?
remmen vasomotorischeneuronen in verlengde merg. hierdoor vasodilatie en verlaagd hartminuutvolume
120
Waar ligt de blinde darm?
rechts onder in de buik
121
Wat is de wet van Yerkes-Dodson?
Te weinig arousal (stress) zorgt voor verveling, te veel voor verlamming. Hoe simpeler de taak hoe meer arousal je nodig hebt.
122
Wat is het effect van onregelmatig belonen bij conditionering?
Het zorgt dat het gedrag minder snel stopt na het stoppen van de belongingen.
123
Wat werkt beter bij conditionering straffen of belonen?
belonen
124
wat zijn de niveaus in de piramide van maslow?
zelfactualisatie erkenning sociaal contact veiligheid lichamelijke behoeften
125
Wat is de zwakte van de piramide van maslow?
Het is gebaseerd op de westerse wereld
126
Wat zijn drie factoren die motivatie verhogen?
relatie anatomie competentie