1B2 week 6 Flashcards

Question

Uit wat voor soort epitheel bestaan de stembanden

Answer 1

Meerlagig plaveiselepitheel

Answer 2

Ze hebben dubbele aftakkingen waarbij één aftakking kleiner is dan de ander

Answer 3

Tot en met de 16e generatie Bevat 150 mL lucht

Answer 4

- Trilhaarcellen - Slijmbekercellen - Basale cellen - Neuroendocriene cellen - Clubcellen

Answer 5

1. Lamina lucida 2. Lamina densa 3. Lamina reticularis

Answer 6

1. Microvilli 2. Cilia - Temperatuurafhankelijk - Rigide 'working stroke' en gebogen terugslag

Answer 7

1. Bronchiolus terminalis 2. Bronchiolus respiratorius 3. Ductus alveolaris 4. Saccus alveolaris 5. Alveoli

Answer 8

Primaire pulmonale lobulus Ontspringt uit 1 respiratoire bronchiolus

Answer 9

Ontspringt van terminale bronchiolus

Answer 10

- Porien van Kohn - Type I pneumocyten (gaswisseling) - Surfactant - Interstitium (macrofagen, fibroblasten, elastine, collageen)

Answer 11

Vebindingen tussen de alveoli: zorgen ervoor dat de luchtdruk in de alveoli gelijk blijft en dat er collaterale diffusie plaatsvindt. Hierdoor kunnen gedeelten die niet meer functioneren door afsluiting toch blijven functioneren.

Answer 12

Diffusieconstante O2 = oplosbaarheid O2 / (wortel molecuulmassa)

Answer 13

De patient neemt een diepe teug uit een zak (met CO en helium). hij houdt zijn adem 10 sec vast en blaast dan uit in een andere zak. Hiervan wordt de hoeveelheid CO en helium gemeten

Answer 14

- DLCO omlaag - Oppervlakte (A) omlaag - Dikte (T) omhoog

Answer 15

- DLCO omlaag - Oppervlakte (A) omlaag

Answer 16

1. Oppervlakte membraan (A) 2. Dikte membraan (T) 3. Diffusieconstante (Dgas)

Answer 17

Omdat CO volledig diffusie afhankelijk is

Answer 18

Een grens tussen twee structuren verdwijnt wanneer er sprake is van gelijke dichtheid

Answer 19

- Demping bij percussie - Versterking ademgeruis

Answer 20

1. Lucht 2. Bloed, spieren, huid 3. Bot, metaal, kalk, water, contrast, tumor

Answer 21

Lokaal volumeverlies in de longen door een blokkade van de luchtweg

Answer 22

- Tetrameer: 2 alpha en twee beta subunits - Elk subunit een heemgroep met Fe 2+ ion

Answer 23

In hemoglobine bindt een Fe2+ ion zuurstof zonder dat er oxidatie plaatsvindt, zo kan 1 erytrocyt vier zuurstof ionen vervoeren.

Answer 24

Als zuurstof gebonden is aan hb

Answer 25

één subunit van hemoglobine, kan dienen als zuurstofreservoir, bindt sterker met zuurstof dan hemoglobine - Niet allosterisch en hyperbool verband

Answer 26

- Daling pO2 - Binding 2,3-BPG - (Daling pH) - (Stijging pCO2)

Answer 27

Als dit bindt aan hemoglobine wordt zuurstof vrijgegeven

Answer 28

De bindingsaffiniteit voor zuurstof aan hemoglobine vermindert doordat een lagere pO2 zorgt voor een hogere pCO2 en daardoor een zuurder milieu (lage pH) De stoffen H+ en CO2 kunnen ook binden aan hemoglobine waardoor de zuurstofafgifte vergemakkelijkt wordt

Answer 29

Bloedarmoede: minder erytrocyten, maar Hb is normaal. (lagere maar nog steeds sigmoidale curve)

Answer 30

Vergiftiging door koolmonoxide: zuurstof kan niet meer binden en zuurstof dat nog wel kan binden laat moeilijker los (hyperbole curve)

Answer 31

Oxidatie van Fe2+ naar Fe3+: aan MetHb kan geen zuurstof binden

Answer 32

Afwijkend beta-globine: als er te weinig beta-globines worden gemaakt, kan het voorkomen dat het hemoglobine uit enkel twee alpha-globines bestaat. Hierdoor wordt de vorm van erytrocyten afwijkend en worden de erytrocyten sneller afgebroken.

Answer 33

pH = kKa' + 10log(HCO3-/CO2)

Answer 34

Periode van heel langzaam oppervlakkige ademhaling steeds dieper wordend, daarna staat de ademhaling even stil en dan begint de cyclus opnieuw

Answer 35

Een periode van snelle ademhaling dan even apnea, en dan begint het weer opnieuw

Answer 36

- Daling pO2 - Stijging pCO2 - Daling pH - Acidose

Answer 37

- Stijging pO2 - Daling pCO2 - Stijging pH - Alkalose

Answer 38

1. Perifere chemosensoren 2. Centrale chemosensoren 3. Mechanoreceptoren 4. Spierspoeltjes

Answer 39

Aortaboog, arteria carotis communis - Gevoelig voor pO2 en pH

Answer 40

Hersenstam, medulla - Gevoelig voor pCO2 en pH

Answer 41

1. Dorsal respiratory group (DRG) - Sensorisch en zorgt voor inspiratie 2. Ventral respiratory group (VRG) - Sensorisch en motorisch en zorgt voor inspiratie en expiratie

Answer 42

VRG en DRG kunnen de informatie niet meer doorgeven aan de nieren, leidt tot apnea

Answer 43

De pons is inactief, herstel van ritme duurt langer na praten of hoesten

Answer 44

Weinig verandering mits de nervus vagus intact is, zo niet dan kan er moeite zijn met bijsturing van de ademhaling

Answer 45

Lange ademhaling en een snelle uitademing passief met een lange periode van apneu

Answer 46

Wel ventilatie maar geen perfusie - V'/Q' = oneindig

Answer 47

Geen ventilatie maar wel perfusie - V'/Q' = 0

Answer 48

Apicaal (bovenin), kleine ventilatie

Answer 49

Basaal (onderin), hierdoor is er meer rek en zo een grotere ventilatie Basaal is de perfusie ook groter door zwaartekracht

Answer 50

Zorgt voor verlagen oppervlaktespanning in de long

Answer 51

Flow = drukverschil / weerstand V' = P alveolair - P mond / R aw

Answer 52

Het punt waarop de elastische retractiekracht van de long en de thorax gelijk zijn

Answer 53

Actief proces, negatieve druk - Diafragma - Externe intercostaalspieren - Hulpademhalingsspieren

Answer 54

Passief proces, positieve druk Eventueel spieren in buikwand en interne intercostaalspieren

Answer 55

Compliantie = delta V / delta P Volumeverandering bij een bepaalde drukverandering Hogere compliantie bij steilere curve - Interstitiele firbrose: lage compliantie hoge elastantie - Emfyseem: grote compliantie lage elastantie

Answer 56

Elastantie = delta P / delta V Drukverandering bij een bepaalde volumeverandering