1e semester Flashcards

(124 cards)

1
Q

Humane wetenschappen

A

menswetenschappen = geheel van wetenschappen die alles wat het resultaat is van menselijke activiteiten bestuderen
VB. psychologie, sociologie, economie, etc…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Psychologie

A

Studie van het menselijk gedrag
VB. Bestudering van de ontwikkeling van studenten op de unif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cognitief

A

wat het functioneren van het verstand betreft
VB. gedachtengang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Emotioneel

A

= affectief
= gedrag gemotiveerd door affectie en emotie
VB. iemand helpen doordat je medeleven voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fysiek

A

Met betrekking tot het lichaam, lichamelijk
VB. Elke week heb ik 2 keer voetbaltraining.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fysiologisch

A

wat de biochemische en elektrische activiteiten binnen in de mens betreft
VB. De hormonen die vrijkomen wanneer je verliefd bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mentaal

A

Geestelijk
VB. Ik ben verliefd en denk constant aan die persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Moreel

A

= ethisch
= wat te maken heeft met ideeën over goed en slecht
VB. Is het wel goed als ik dit koop als ik weet dat de mensen die dit hebben moeten maken dit hebben moeten doen in slechte werkomstandigheden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nature

A

Aangeboren en erfelijke eigenschappen die het individu al van in de baarmoeder meekrijgt
VB. Temperament en DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Normen

A

Concrete gedragsregels die aangeven hoe we ons in een bepaalde situatie moeten of niet mogen gedragen.
VB. Na een voetbalwedstrijd moeten wij altijd handjes geven aan de tegenpartij uit respect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nurture

A

eigenschappen die het individu meekrijgt via de omgeving: opvoeding, onderwijs, cultuur
VB. Het onderwijs leert je om beleefd te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ontwikkelingspsychologie

A

Studie van de ontwikkeling van mensen doorheen hun leven.
VB. ontwikkeling van adoloscenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sociaal

A

Met betrekking tot de omgang met
andere mensen
VB. Ik spreek gemakkelijk mensen aan op feestjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarden

A

abstracte, algemene richtlijnen die uitdrukken wat in een samenleving als
goed en waard om na te streven wordt beschouwd.
VB. rechtvaardigheid, punctualiteit, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Coping

A

De manier waarop mensen met hun problemen omgaan.
VB. Als ik stress heb, dan spreek ik af met mijn vrienden om te ontspannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Emotie

A

Een kortdurende en intense reactie op een prikkel die we belangerijk vinden en die aanleiding geeft tot een bepaald gedrag.

VB. Ik voel mij blij als ik mijn vriendinnen zie waardoor ik naar hen toe zal rennen en hen een knuffel zal geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Identiteit

A

De manier waarop we onszelf definiëren en beschrijven
VB. Ik behoor tot de klasgroep 4HW4b wat een deel uitmaakt van mijn sociale identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Motivatie

A

De innerlijke kracht die een individu stimuleert tot een bepaald gedrag.
VB. Ik voel mij gemotiveerd om wekenlijks te gaan dansen omdat ik dat graag doe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Persoonlijkheid

A

Verzameling van stabiele en unieke psychische (innerlijke) en gedragsmatige (uiterlijke) kenmerken, waardoor iemand zich in de loop van
zijn of haar leven op een min of meer gelijkaardige manier gedraagt.
VB. Mijn actieve copingstrategie is een onderdeel van mijn persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Persoonlijkheidspsychologie

A

Studie van de persoonlijkheid
VB. ‘Hoe ervaren studenten motivatie tijdens de examens?’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Veerkracht

A

Het vermogen om stress en
tegenslagen te verwerken.
VB. Als ik stress of een tegenslag heb probeer ik eerst tot rust te komen en dan het probleem op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Zelfbeeld

A

= zelfconcept
= kennis die we over onszelf hebben
VB. Ik weet van mezelf dat ik soms wat te enthousiast kan overkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Sociale psychologie

A

De tak van de psychologie die zich
bezighoudt met gedachten, gevoelens en
gedrag die beïnvloed worden door relaties
met anderen.
VB. Hoe komt het dat iemand in een cult terecht komt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Collectivitisch

A

Wanneer men het belang van de groep boven dat van het individu stelt.
VB. Peruaanse cultuur, Chinese cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Cultuur
Gedeelde levenswijze van een groep VB. Westerse cultuur
26
Individualistisch
Wanneer men het belang van het individu boven dat van de groep of gemeenschap stelt. VB. Amerikaanse cultuur, Canadese cultuur
27
Institutie
maatschappelijk systeem dat waarden realiseert en doorgeeft van de ene generatie op de volgende VB. In mijn gezin worden wij altijd aangeleerd om beleefd en ordelijk te zijn.
28
Rolgedrag
Het gedrag dat je op basis van je positie en je rol stelt. VB. Ik participeer niet elke dag of match mee.
29
Sociaal handelen
elke handeling gericht op of beïnvloed door anderen vb. peer pressure, liefde
30
Socialisatie
het langdurig proces waarbij een individu een cultuur aangeleerd krijgt om zo te kunnen functioneren in de gemeenschap. VB. Ik ben gesocialiseerd in de westerse cultuur.
31
Sociale positie
Plaats die we innemen binnen de groep of samenleving. Deze kan verworven of toegewezen zijn. VB. Ik ben een zus van Alina, dit is een toegewezen sociale positie.
32
Sociale rol
Verwachtingen van anderen in een groep of samenleving over de manier waarop iemand een sociale positie vervult. VB. Als ploeggenoot wordt er van mij verwacht dat ik frequent kom trainen en matchen.
33
Sociologie
De wetenschappelijke studie van het sociaal handelen evenals de daaruit voortgekomen patronen en structuren in hun ontstaan, voortbestaan en veranderen. VB. De verschillende interacties tussen verschillende soorten culturen bestuderen.
34
Controleerbaar
als andere wetenschappers het onderzoek herhalen, bekomen zij dezelfde resultaten
35
Empirisch
in de werkelijkheid getoetst en bewezen bv. Dat de aarde rond de zon draait is bewezen.
36
Kritisch
durven beoordelen of de informatie klopt en of de beweringen juist zijn
37
Mensenkennis
= pre-wetenschappelijke kennis = kennis vanuit het gezond verstand die iedereen heeft over mensen, verzameld door dagelijkse ervaringen. VB.tegengestelde karakters trekken elkaar aan
38
Objectief
Bepaald door feiten, niet bevloed door eigen gevoel/vooroordelen VB. Als je iets wilt onderzoeken is het beter om iets te kiezen waar je nog niets over weet
39
Onderzoeksmethode
Een specifieke benadering om data te verzamelen en te analyseren, zodat men de onderzoeksvraag kan beantwoorden. VB. Interview
40
Systematisch
ordelijk en samenhangend volgens een systeem
41
Wetenschappelijke kennis
Geheel van kennis gebaseerd op systematisch onderzoek (objectief, controleerbaar, kritisch, empirisch) VB. psychologie, sociologie, biologie, chemie, fysica, etc...
42
Protowetenschap
= voorwetenschappelijke kennis = kennis die (nog) niet wetenschappelijk onderzocht is
43
Populaire wetenschap
Wetenschappelijke inzichten die 'vertaald' zijn voor een groot publiek, waardoor nuances vaak verloren gaan en de waarheid soms geweld wordt aangedaan.
44
Pseudowetenschap
= theorieën en opvattingen die worden voorgesteld alsof ze wetenschappelijk zijn, terwijl dat niet het geval is
45
Personal bias
Mensen laten zich leiden door hun persoonlijke voorkeuren, opvattingen en ideëen
46
Confirmation bias
Neiging om vooral aandacht te hebben voor informatie die een mening bevestigt
47
Barnum effect
De neiging van mensen om vage en algemene uitspraken (bijv. horoscopen) als specifiek en persoonlijk van toepassing te beschouwen.
48
Cherry picking
Manier van infromatie en date representeren, die vooral bij pseudowetenschappelijke kennis wordt toegepast en waarbij de informatie dat de stelling bekrachtigd wordt gebruikt, maar nadelige resultaten niet.
49
Correlatie
Een statistische maat die aangeeft in welke mate twee variabelen samenhangen, zonder dat het een oorzakelijk verband impliceert.
50
Falsifieerbaar
De mogelijkheid om te kunnen bewijzen dat een stelling foutief is. Niet dat de stelling daarom ook effectief foutief is, maar het valt in principe wel te onderzoeken.
51
Aselecte steekproef
= steekproef waarbij iedereen die dele uitmaakt van de populatie waarover het onderzoek uitspraken wil doen, evenveel kans heeft om eraan deel te nemen.
52
Betrouwbaarheid
mate waarin een onderzoeksmethode dezelfde resultaten verkrijgt na herhaalde metingen
53
Dubbelblindmethode
Aanpak van een experiment waarbij de proefpersonen en de onderzoekers tijdens het onderzoek niet weten wie tot de controlegroep en wie tot de experimentele groep behoort
54
IJken
Normen opstellen voor een onderzoeksmethode door een grote groep proefperonen te testen
55
Normeren
De ruwe score van een test omzetten in een afgeleide score, een norm, om de proefpersonen te vergelijken met anderen
56
Objectiviteit
Mate waarin persoonlijke variaties bij de onderzoekers ontbreken door het gebruik van gestandaardiseerde testinstructies en -procedures
57
Randomisering
Samenstelling van onderzoeksgroepen op basis van toeval
58
Standaardisatie
Vorming van concrete, gedetailleerde en volledige richtlijnen over de afname, quotering, verwerking en beoordeling van de resultaten van een onderzoeksmethode
59
Systematische fout
Fout bij ene onderzoek door een tekortkoming in de onderzoeksmethode
60
Toevallige fout
Fout bij een onderzoek door toevallige omstandigheden, waarover de onderzoeker geen controle heeft
61
Validiteit
= geldigheid = mate waarin een onderzoeksmethode meet wat ze zegt te meten
62
Representatieve steekproef
Een steekproef die een miniatuurweergave vormt van de hele populatie, zodat de resultaten generaliseerbaar zijn.
63
Cohortonderzoek
= longitudinale methode = methode waarbij een groep proefpersonen gedurende langere tijd worden opgevolgd
64
Dwarsdoorsnedemethode
= cross-sectionele methode = onderzoeksmethode waarbij groepen van verschillende leeftijden op hetzelfde moment onderzocht worden
65
Time lag-onderzoek
methode waarbij groepen van telkens dezelfde leeftijd in de loop van de jaren worden onderzocht
66
Gerontologie
Wetenschap die het ouder worden bestudeert
67
Gevoelige periode
Moment in de ontwikkeling waarop we extra otnvankelijk zijn voor bepaalde gebeurtenissen en waarop we het best in staat zijn om specifieke vaardigeheden aan te leren
68
Kritieke periode
specifiek moment in de ontwikkeling waarop een bepaalde gebeurtenis de grootste gevolgen heeft
69
Leerproces
manier waarop gedrag verandert onder invloed van ervaring
70
Plasticiteit
vermogen van de mens om te veranderen, vooral in de hersenen
71
Rijping
ontwikkeling die vanzelf gebeurt door ouder te worden
72
Zelfbepaling
persoonlijke vrijheid of vrije wil
73
Actuele zelf
persoon die iemand werkelijk is
74
Black box
metafoor die uitdrukt dat de menselijke geest niet te onderzoeken valt
75
Epigenetica
= onderdeel van de gentica = bestudeert de invloed van erfelijke veranderingen in de genexpressie waarbij het DNA niet verandert
76
Erogene lichaamszone
deel van het lichaam dat voor genot of bevrediging zorgt
77
Evolutionaire psychologie
stroming in de psychologie die ervan uitgaat dat onze ontwikkeling voorkomt uit de genetische erfenis van onze voorouders
78
Fenotype
waarneembare, ontwikkelde kenmerken van het individu
79
Fixatie
neiging om te blijven hangen in een fase van de (seksuele) ontwikkeling
80
Genexpressie
manier waarop genen tot uiting komen
81
Genotype
verzameling overgeërfde eigenschappen van een individu
82
Ideale zelf
persoon die iemand graag zou willen zijn
83
Modeling
proces waarbij iemand gedrag van anderen observeert en het later zelf uitvoert = observatieleren
84
Mutatie
erfelijke wijzigingen in de genen waarbij de DNA-code verandert
85
Onbewuste
deel van de geest met, vaak bedreigende, ervaringen, motieven, angsten, verlangers ... die niet voor het bewustzijn toegankelijk zijn
86
Operante conditionering
leerproces met beloningen en straffen
87
Reinforcement
bekrachtiging
88
SRC schema
stimulus-respons-consequentie schema, dat gedrag voorstelt als het resultaat van omgevingsfactoren en de mate waarin het gedrag wordt bestraft of bekrachtigd
89
SR schema
stimilus-respons-schema, dat gedrag voorstelt als het resultaat van constante blootstelling aan specifieke omgevingsfactoren
90
Zelfactualisatie
proces waarbij iemand zichzelf ontwikkelt tot de volledige mogelijkheden bereikt zijn
91
Karakter
persoonlijkheid, soms gebruikt om de morele kant van iemands persoonlijkheid te beschrijven
92
Trek of dispositie
stabiel, duurzaam, niet-lichamelijk kenmerk dat mensen van elkaar onderscheidt
93
Persoonlijkheidsstoornis
psychische stoornis waarbij een bepaalde persoonlijkheidstrek in zo'n extreme mate aanwezig is dat hij het dagelijks functioneren versoort
94
Temperament
Het aangeboren stukje van onze persoonlijkheid dat ons doet reageren op prikkels volgens een bepaald emotioneel patroon. VB. Ik heb een eerder sanguinisch temperament.
95
Client-centered therapy
therapeutische methode waarbij de cliënt als volwaardig persoon centraal staat
96
Gedragsgenetica
wetenschap die de effecten van erfelijkheid op het gedrag onderzoekt
97
Locus of control
mate waarin een persoon gelooft dat gebeurtenissen het gevolg zijn van eigen gedrag of van externe factoren
98
Neurobiologie
onderdeel van de biologie dat de werking van het zenuwstelsel en de hersenen bestudeert
99
Neurotransmitter
overdrachtsstof in de hersenen die signalen doorgeeft
100
Typologie
theorie waarbij mensen in een aantal elkaar uitsluitende categorieën worden ingedeeld
101
Fysiognomie
De pseudowetenschap die stelt dat iemands persoonlijkheid of karakter kan worden afgeleid uit fysieke kenmerken, vooral van het gezicht.
102
Frenologie
De pseudowetenschappelijke theorie dat de vorm en bulten van de schedel verband houden met specifieke mentale eigenschappen of vaardigheden.
103
Criminele antropologie
Een 19e-eeuwse theorie die suggereert dat criminaliteit biologisch bepaald is en linken gaat leggen tussen de vorm van een schedel en criminelen en criminaliteit
104
Eugenetica
Het hinderen, aanmoedigen en overal manipuleren en beïnvloeden van de voortplanting bij 'meerder' en 'minder' waardige groepen
105
Emotionele stabiliteit
mate waarin iemand rustig kan omgaan met emotionele problemen
106
Extraversie
mate waarin iemand openstaat voor andere mensen en gemakkelijk nieuwe contacten leggen
107
Factoranalyse
statistische techniek die een grote hoeveelheid date probeert te reduceren tot een beperkt aantal onderliggende factoren
108
HEXACO-model
trekkentheorie die bestaat uit 6 trekken
109
Introversie
mate waarin iemand in zichzelf gekeerd is en minder nood heeft aan sociale contacten
110
Neuroticisme
mate waarin iemand gevoelig is voor stress, snel zenuwachtig, boos of verdrietig wordt
111
Psychose
ziekelijke gemoedstoestand waarbij iemand zijn grip op de realiteit kwijt is en last heeft van bijvoorbeeld hallucinaties of wanen
112
Growth mindset
overtuiging dat mensen kunnen veranderen
113
Hoogsensitiviteit
persoonlijkheidskenmerk waarbij iemand heel gevoelig is voor prikkels
114
Beeldvorming
mentaal beeld van een bepaald onderwerp
115
False balancing
veronderstelling dat bij de behandeling van onderwerpen in de media de verschillende partijen evenveel gewicht hebben, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is
116
Framing
de manier waarop de media een boodschap met woorden en beelden verpakken
117
Priming
principe waarbij de media ons bepaalde informatie aanreiken die we daarna gebruiken om belangrijke personen te evalueren
118
Sociale categorisering
Groepsindeling op basis van bepaalde kenmerken
119
Stereotype
simplistische opvatting die een categorie personen met bepaalde eigenschappen associeert
120
Gender
sociale, culturele en psychologische kenmerken die met een geslacht in verband worden gebracht
121
Genderexpressie
manier waarop mensen hun genderidentiteit uiten, bijvoorbeeld via kleding of gedrag
122
Genderidentiteit
gender dat iemand zichzelf toekent
123
Geslacht of sekse
biologische kenmerken die het verschil tussen mannen en vrouwen bepalen (geslachtsdelen, hormonen, ...)
124
Persoonlijk referentiekader
Het geheel van persoonlijke waarden, opvattingen, overtuigingen, kennis, ervaringen en normen (WOOKEN) dat we tijdens ons leven opbouwen en dat een belangrijke rol speelt bij de waarneming en beoordeling van onze omgeving. VB. Mijn persoonlijke bril is volgens mij vrij gekleurd.