Zomerexamens (5e jaar) Flashcards

(107 cards)

1
Q

Aangeleerde hulpeloosheid

A

Verschijnsel waarbij mensen leren dat ze geen invloed kunnen uitoefenen op de gebeurtenissen die hen overkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Autoritaire opvoeding

A

Opvoedingsstijl die zich kenmerkt door strenge regels, hoge eisen en veel discipline en weinig warmte in de omgang met het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Autoritatieve opvoeding

A

Ondersteunende of gezaghebbende opvoeding. Opvoedingsstijl waarbij opvoeders aandacht hebben voor de behoeften en de positieve kwaliteiten van het kind en structuur bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschermende factoren

A

Protectieve factoren, factoren die de kans op een goede ontwikkeling verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Democratische opvoeding

A

Opvoedingsstijl waarbij de nadruk ligt op overleg tussen opvoeders en kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Differentieel opvoeden

A

De opvoedingsstijl aanpassen aan de kenmerken van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Digitale puberteit

A

Periode in de ontwikkeling waarin kinderen gebruik beginnen te maken van digitale toepassingen voor jongeren en volwassenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Draagkracht

A

Hoeveelheid moeilijkheden die een persoon kan verdragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Draaglast

A

Moeilijkheden die een mens te verdragen krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gedragsmatige controle

A

Regulatie of structuur. De mate waarin opvoeders gedrag structureren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Halfopen/halfgesloten gezin

A

Gezin met een goede cohesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kluwengezin

A

Gezin met een te hoge cohesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Loszandgezin

A

Gezin met te weinig cohesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mensbeeld

A

Opvatting van wat het betekent mens te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Orthopedagogiek

A

Wetenschap die problematische opvoedingssituaties bestudeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opvoeding

A

Proces waarbij kinderen worden ondersteund in hun ontwikkeling tot ze zelfstandig kunnen meedraaien in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Opvoedingsdimensie

A

Bepaald gedragskenmerk dat meer of minder voorkomt in een opvoedingsrelatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Opvoedingsstijl

A

Algemene houding van de opvoeder ten opzichte van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pedagogiek

A

Opvoedkunde. De wetenschap van de begeleiding of opvoeding van kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pedagogische optimisme

A

Overtuiging dat opvoeders ertoe doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Pedagogisering

A

Tendens waarbij de (vrijetijds-)activiteiten van een kind meer vanuit de opvoedkundige waarde worden beoordeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Permissieve opvoeding

A

Toegeeflijke stijl. Opvoedingsstijl waarbij opvoeders een warme omgeving combineren met een grote beslissingsvrijheid voor de kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Psychologische controle

A

Mate waarin opvoeders proberen het gedrag van het kind te beïnvloeden door in te spelen op hun emoties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Responsiviteit

A

Mate van ondersteuning en liefde in de relatie tussen ouder en kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Risicofactoren
Bedreigende factoren. Factoren die een risico vormen voor de verdere ontwikkeling van een kind.
26
Verwaarlozende opvoeding
Afzijdige of onverschillige opvoeding. Opvoedingsstijl waarbij opvoeders amper interesse tonen in hun kind.
27
Pedagogisch pessimisme
Overtuiging dat opvoeders er niet toe doen.
28
Checks-and-balances
Systeem om elk van de drie staatsmachten ervan te weerhouden een dominante machtspositie in te nemen.
29
Constitutie
Grondwet. Reeks van wetten waarin onder meer is vastgelegd hoe de macht verdeeld is en de instellingen werken.
30
Deliberatieve democratie
Vorm van publieke besluitvorming waarin informatievergaring, overleg en de uitwisseling van argumenten centraal staan.
31
Dictatuur
Bestuursvorm waarin één persoon of één groep mensen alle macht in handen heeft.
32
Directe democratie
Rechtstreekse democratie. Bestuursvorm waarbij burgers zelf direct invloed uitoefenen op het wetgevingsproces.
33
Grondrechten
(Niet-absolute) aanspraken en vrijheden die de burger heeft tegenover de overheid.
34
Indirecte democratie
Representatieve democratie. Bestuursvorm waarbij de wetgevende macht door burgers wordt overgedragen aan een volksvertegenwoordiging.
35
Legaliteitsbeginsel
Principe dat stelt dat alles wat de overheid doet, gebaseerd moet zijn op de wet en dat nieuwe wetten niet met terugwerkende kracht mogen worden toegepast.
36
Oligarchie
Bestuursvorm waarbij de macht in handen is van een kleine groep mensen.
37
Parlement
Vergadering van verkozenen die het volk vertegenwoordigen. Wetgevende macht.
38
Politieke gender gap
Genderongelijkheid op politiek vlak.
39
Premier
Eerste minister. Leider van de ministers van een land.
40
Rechtsgelijkheid
Principe dat stelt dat iedereen gelijke rechten heeft en dat iedereen zich aan de wet moet houden. Rule of law.
41
Rechtszekerheid
Waarborg dat de rechtspraak volgens bepaalde objectieve normen verloopt.
42
Regering
Uitvoerende macht van een bepaald gebied.
43
Theocratie
Staatsvorm waarin alle gezag regelrecht van God afgeleid is en door geestelijke gezagsdragers wordt uitgeoefend of gecontroleerd.
44
Vierde macht
Media, die zowel een informatie- als controlefunctie uitoefenen, in aanvulling van de trias politica.
45
Breuklijn
Verdeeldheid in de samenleving die voortkomt uit een conflict.
46
Confederalisme
Doorgedreven regionalisering waarbij de regio’s veel autonomie hebben en er nog weinig federale bevoegdheden zijn.
47
Federale staat
Staat met een gemeenschappelijke grondwet waarin de deelstaten heel uitgebreide bevoegdheden hebben.
48
Globalisering
Mondialisering. Internationale uitwisseling van mensen, goederen, geld en informatie, zoals kennis en cultuur.
49
Ideologie
Geheel van opvattingen over de inrichting van de samenleving.
50
Verzuiling
Opdeling van de maatschappij in ideologische, (partij)politieken of sociale groepen.
51
Arrest
Uitspraak of beslissing van een Gerechtshof door een hogere rechter, zoals in hoger beroep of cassatie.
52
Canoniek recht
Kerkelijk recht. Verzameling kerkelijke leerstellingen, vooral die van de Rooms-Katholieke Kerk, zoals die door kerkvergaderingen of de paus zijn vastgelegd.
53
Gewoonterecht
Ongeschreven en vaak streekgebonden recht dat spontaan en geleidelijk gegroeid is, door de gemeenschap aanvaard en van generatie op generatie (meestal mondeling) doorgegeven is.
54
Hof van Cassatie
Hoogste rechtscollege van het land, dat oordeelt over de wettelijkheid van rechterlijke beslissingen.
55
Inquisitie
Rechtbank van de Rooms-Katholieke Kerk, die was belast met de opsporing, het onderzoek en het straffen van ketters ofwel niet-christenen.
56
Onafhankelijkheid
Principe dat inhoudt dat rechters niet afhankelijk mogen zijn, noch van de uitvoerende macht, noch van de wetgevende macht, noch van de betrokken partijen in het proces.
57
Onpartijdigheid
Principe dat inhoudt dat de rechter geen blijk mag geven van vooringenomenheid.
58
Rechtsleer
Doctrine. Opvattingen en theorieën over het recht, geschreven door gezaghebbende auteurs, meestal juristen.
59
Rechtspraak
Toepassing van de wetgeving door de rechters op concrete problemen en geschillen via vonnissen en arresten.
60
Romeins recht
Recht van het oude Rome en het Romeinse Rijk.
61
Vonnis
Uitspraak van een rechter waarin de straf wordt bekendgemaakt.
62
Wraken
De onpartijdigheid van de rechter in vraag stellen en daarom verzoeken dat die rechter de zaak niet langer behandelt, maar zich door een ander laat vervangen.
63
GAS-boete
Gemeentelijke administratieve sanctie. Administratieve geldboete die wordt opgelegd aan personen vanaf 14 jaar die voor overlast zorgen.
64
Gerechtelijk arrondissement
Zetel van een rechtbank, die is opgedeeld in gerechtelijke kantons.
65
Gerechtelijk kanton
Werkgebied van een vredegerecht, dat meestal een of meerdere gemeenten omvat.
66
Privaatrecht
Onderdeel van het recht dat de onderlinge verhouding tussen individuele personen aangeeft.
67
Publiekrecht
Onderdeel van het recht dat het staatsgezag en de verhouding tussen de burger en de overheid regelt.
68
Rechtsgebied
Een van de vijf gebieden in ons land met elk een arbeidshof en een hof van beroep.
69
Disfunctie
Functie die voor een negatieve werking zorgt en het voortbestaan van de maatschappij in gevaar brengt.
70
Eufunctie
Functie die een positieve werking heeft en bijdraagt aan de sociale harmonie.
71
Mediatisering
Mediatization. Proces waarbij de samenleving steeds meer wordt onderworpen aan de media en hun logica of er afhankelijk van wordt.
72
Stimulus-responsmodel
Model waarbij een zender een stimulus uitstoot die een onmiddellijke respons of reactie bij de ontvanger uitlokt.
73
Transactioneel proces
Proces waarbij mensen elkaars gedrag beïnvloeden door wederzijdse interactie.
74
Burgerlijk recht
Rechtsgebied dat conflicten tussen burgers onderling regelt, zoals echtscheiding of contracten.
75
Strafrecht
Rechtsgebied dat bepaalt welk gedrag strafbaar is en welke straffen daarop volgen.
76
Dagvaarding
Officieel document waarmee iemand wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen.
77
Griffie
Administratieve dienst van de rechtbank die zorgt voor het verwerken van documenten en dossiers.
78
Burgerlijke partij
Persoon of organisatie die zich aansluit bij het strafproces om schadevergoeding te eisen.
79
Schadevergoeding
Compensatie voor geleden schade.
80
Openbaar ministerie
Instantie die strafzaken leidt en namens de samenleving vervolging instelt.
81
Vordering
Eis van het openbaar ministerie of van een burgerlijke partij in een rechtszaak.
82
Verdediging
Verweer dat de beklaagde of zijn advocaat voert tegen de aanklacht.
83
Bij verstek
Vonnis dat wordt uitgesproken wanneer de beklaagde niet op de zitting aanwezig is.
84
Veroordeling met uitstel
Beslissing waarbij de rechter een straf uitspreekt, maar de uitvoering ervan uitstelt onder voorwaarden.
85
Probatie-uitstel
Uitstel van straf onder begeleiding en toezicht, met voorwaarden waaraan de veroordeelde moet voldoen.
86
Vervangende gevangenisstraf
Gevangenisstraf die wordt opgelegd wanneer een andere straf, zoals een geldboete, niet wordt uitgevoerd.
87
Geldboete
Financiële straf die wordt opgelegd voor het plegen van een misdrijf.
88
Verbeurdverklaring
Maatregel waarbij de overheid goederen afneemt die met een misdrijf te maken hebben.
89
Rechters
Personen die rechtspreken en beslissingen nemen in juridische geschillen.
90
Bewijsmateriaal
Documenten, voorwerpen of verklaringen die worden gebruikt om schuld of onschuld aan te tonen.
91
Wet
Officiële regel die door de overheid is vastgesteld en waar iedereen zich aan moet houden.
92
Rekwisitoor
Mondelinge of schriftelijke uiteenzetting van het openbaar ministerie waarin het een straf eist.
93
Parket
Verzamelnaam voor het openbaar ministerie binnen een gerechtelijk arrondissement.
94
Griffiers
Medewerkers van de griffie die de rechtszittingen noteren en administratieve taken uitvoeren.
95
Advocaat
Juridisch expert die verdachten of partijen verdedigt of bijstaat in een rechtszaak.
96
Jury
Groep van burgers die in assisenzaken die mee oordelen over schuld of onschuld.
97
Onderzoeksrechter
Rechter die in strafzaken het vooronderzoek leidt en bewijzen verzamelt.
98
Procureur des Konings
Hoofd van het parket dat strafzaken leidt in naam van de samenleving.
99
Recidivist
Persoon die herhaaldelijk strafbare feiten pleegt.
100
Identiteit
Het geheel van kenmerken die een persoon uniek en herkenbaar maken.
101
Jeugddelinquentie
Jeugdcriminaliteit. Probleemgedrag waarbij een jongere een bepaalde gedragsnorm overtreedt die in de strafwet is vastgelegd.
102
Maatschappelijk kwetsbare jongeren
Adolescenten die in hun proces van volwassenwording omwille van wettelijke, economische, sociale en culturele maatschappelijke structuren geen gelijke kansen krijgen om zich te ontwikkelen tot volwaardige deelnemers aan de samenleving en om individueel welzijn te verwerven.
103
Peers
Groepsleden met dezelfde interesses, leeftijd, achtergond of sociale positie die mogelijk je overtuigingen en gedrag beïnvloeden.
104
Peer pressure
Het gevoel dat iemand iets (niet) moet doen om gewaardeerd te worden door peers.
105
Probleemgedrag
Deviant gedrag. Gedrag dat afwijkt van de norm.
106
Self-fulfilling prophecy
Een zichzelf waarmakende voorspelling die direct of indirect ledit tot het utikomen van die voorspelling.
107
Stigmatiseren
Iemand (ten onrechte) een slechte reputatie bezorgen en deze anders behandelen.