1e semester deel 1 Flashcards

(46 cards)

1
Q

Prostagladines

A

regulatorisch: autocriene en paracriene hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Steroïden

A

afgeleid van terpenen, altijd 4 ringen (voortplantingshormonen, cholesterol, cortison)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fosfolipiden

A

bestaan uit glycerol, 2 vetzuren, een fosfaatgroep en een organische base

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Glucose wordt bij vertebraten getransporteerd als een: (mono- di, of poli sacharide)

A

monosacharide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

chitine

A

gemodificeerde vorm van cellulose (bij fungi)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cellulose

A

onvertakte ketens van B-glucose (met H-bruggen tussen ketens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zwitterionen

A

aminozuren die zowel positieve als negatieve ladingen kunnen dragen (pH afhankelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Iso elektrisch punt

A

pH waar de + en - ladingen aan elkaar gelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pyrimidinen

A

C,T en U

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Purinen

A

A en G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prokaryoten genetisch materiaal:

A

enkelvoudig, circulair DNA in de nucleoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Eukaryoten genetisch materiaal

A

Meerdere, lineaire DNA-moleculen in kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Flagel bestaat uit: (3 onderdelen)

A

Filament (lange, holle buis), haak (verbinding filament basale structuur) en basale motor (in plasmamembraan of celwand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bacterie gram negatief:
en beschermt door?

A

dunne laag (buitenmembraan)
door extra laag lipopolysachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bacterie gram positief

A

dikke laag (gevoelig voor antibiotica)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat doet penicilline?

A

verhinderd vorming peptidoglycaancelwand bij bacteriën (want alleen archaea hebben die, bacteriën niet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is euchromatine

A

compact (actief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is heterochromatine

A

niet compact (inactief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat gebeurt er in de nucleus

A

synthese ribosomaal RNA

20
Q

functies SER

A

synthese lipiden en Steroidhormonen, afbraak glycogeen, stockage Ca2+, synthese detoxificatie enzymen levercellen

21
Q

microbodies

A

enzymbevattende organellen

22
Q

2 soorten microbodies

A

peroxisoom (dieren en planten) -> oxidatie lange vetzuren en neutralisatie peroxide (bijproduct celademhaling gevaarlijk)
glyocysoom (planten) -> omzetting van vetten in koolhydraten

23
Q

Motorproteïnen; geef de 2 soorten en waarover ze bewegen

A

Myosine over actinefilamenten (spiercellen)
Dyneïnes of kinesines over microtubili (vesikels)

24
Q

planten celwand (primair en secundair) welke organische verbindingen

A

cellulose en lignine

25
markeren cellen door welke moleculen
glycoproteïnen/lipiden
26
stevige junctie
verbinden plasmamembraan aan naburige cel in een band (voorkomen lekkage)
27
adhesiejuncties (desmosomen)
verbindt cytoskelet met andere cellen/ECM
28
Kanaaljuncties
opening (porien) tussen 2 cellen voor uitwisseling stoffen (planten: plasmmodesmata; molecuultransport/dieren: gap junctions: direct communicatie)
29
endocrien
hormonen via bloed
30
paracrien
lokale signalen via diffusie
31
fosfolipiden met onverzadigde staarten
fosfatidylcholine (beweeglijk)
32
fosfolipiden met verzadigde staarten
sfingomyeline (veel rechter)
33
vloeibaarheid membraan beïnvloed door:
cholesterol (bij dieren stevigheid) temperatuur: vetzuurdesaturases bij bacteriën die onverzadigde vetzuren naar verzadigde kunnen omzetten en andersom -> vloeibaarheid aanpassen
34
lipid rafts
verrijkt in cholesterol en sfingomyeline -> signaalfunctie
35
4 onderdelen membraan
fosfolipidendubbellaag. oppervlaktemerkers, intern proteinenetwerk voor verbinding cytoskelet, en transmembranaire proteïnen (transport en communicatie)
36
integrale proteinen vs perifere proteinen
permanent verbonden aan membraan en tijdelijk verbonden
37
verankeringsmethoden perifere proteinen
gemodificeerde lipiden, via ladingsverschillen, via polaire aminozuurresidu's of via integrale
38
permeases
carriers die specifieke moleculen binden en transporteren over het membraan
39
extrusie
verwijderen van water uit de cel door contractuele vacuolen (vooral eencelligen)
40
uniporter
1 molecule
41
symporter
2 tegelijk dezelfde richting
42
antiporter
2 tegelijk tegenovergestelde richting
43
natrium-kalium pomp (antiporter)
3Na+ uit de cel 2K+ in de cel
44
gekoppeld transport
na-k pomp wel nodig om ander molecuul te transporteren
45
pincitose
opname vloeibare stoffen
46