2 Waarnemen en interpreteren Flashcards

1
Q

Waarnemen

A

Dat wat je ziet, door een prikkel of voorwerp of een gebeurtenis om je heen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

5 zintuigen waarmee je waarneemt

A

Horen, zien, ruiken, proeven, voelen en (intuïtie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 Factoren die de waarneming beïnvloeden

A
  1. Fysiologische toestand (werking van de organen, hersenletsel etc.)
  2. Psychologische toestand (ervaring, aandacht, instelling, referentiekader etc)
  3. Relatie tussen waarnemer en hetgeen dat waargenomen wordt (relatie met de wereld om je heen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Doelgericht waarnemen

A

Observeren, de uitkomsten zijn altijd aan een doel gekoppeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Interpreteren

A

Direct betekenis geven aan iets wat je waarneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Halo effect

A

Heilig, het heeft betrekking op de neiging om een persoon met een aantal prettige kenmerken nog veel meer positieve eigenschappen toe te kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Horn effect

A

De neiging om je oordeel over de totale persoon te laten beïnvloeden door een enkel negatief element.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hulpmiddelen om objectief waar te nemen

A
  1. Afstand van problemen: professionele afstand bewaren, om de ander bij te staan tot oplossingen.
  2. Verbatim: schriftelijk verslag van gesprek (minpunt = non verbale communicatie kan niet worden weergegeven)
  3. Video-opname
  4. Checklist
  5. Scorelijst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly