veranderingen i/d loop v/h leven Flashcards

0
Q

Wanneer begint de cognitieve ontwikkeling van een baby?

A

Nog voordat een baby ter wereld komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Wat bestudeert de ontwikkelingspsychologie?

A

Onderzoek naar de veranderingen in vaardigheden en gedragingen tijdens de levensloop. En welke factoren deze veranderingen teweegbrengen of beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Van welke vijf bekwaamheden maakt een baby gebruik om cognitief te leren?

A
  1. Selectieve aandacht
  2. Stimuli kunnen onthouden in hun semantisch geheugen
  3. Imitatie leren
  4. De mogelijkheid om statistisch te leren.
  5. De wil om de omgeving te controleren.

Hiervan wordt aangenomen dat deze aangeboren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de habituatie techniek?

A

Baby’s wennen aan stimuli en gaan daarom steeds op zoek naar nieuwe prikkels
Onderzoekers gebruiken deze techniek om capaciteiten van zuigelingen te onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de theorie van Piaget over de ontwikkeling van kinderen?

A

Kinderen vormen schema’s van de indrukken die zij opdoen.

De ontwikkeling van kinderen gaat sprongsgewijs, in stadia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ontwikkelen schema’s zich?

A

Door assimilatie

Door accommodatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is assimilatie van een schema?

A

Het proces waarbij een kind nieuwe informatie uit de wereld opneemt en deze in een bestaand schema probeert onder te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is accomodatie van een schema?

A

Als een kind een schema aanpast op basis van afwijkende informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stadia zijn er in de stadia theorie van Piaget?

A

Het sensomotorische stadium
Het preoperationele stadium
Het concreet operationele stadium
Het formeel operationele staium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke ontwikkelingen maakt een kind door in het sensomotorische stadium?

A

Geboorte tot 2 jaar
Zij zijn bezig met hun waarnemingen en acties en de interactie tussen deze twee
Zij verwerven basisconcepten voor tijd, ruimte en causaliteit
Zij verwerven objectpermanentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is objectpermanentie?

A

Dit is het besef dat een voorwerp blijft bestaan als je het niet meer kunt zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke kennis verwerft een kind tijdens de preoperationele fase?

A

2 tot 7 jaar

Kennis is gebaseerd op het uiterlijk van dingen en niet op kennis van onderliggende principes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke kennis verwerft een kind in het concreet-operationele stadium?

A

7 tot 11 jaar
Inzicht in omkeerbaarheid van acties die het kind in staat stellen om onderliggende principes te begrijpen.
Dit inzicht wordt nog wel alleen toegepast in concrete situaties
Inzicht in conservatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn volgens Piaget operaties?

A

Omkeerbare acties waarvan de gevolgen ongedaan kunnen worden gemaakt door andere acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is volgens Piaget conservatie?

A

Het besef dat de onderliggende fysische dimensie gelijk blijft ondanks oppervlakkige veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn volgens Piaget de verschillende conservatie taken?

A

Behoud van aantal
Behoud van materie
Behoud van lengte
Behoud van volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke kennis verwerft een kind in de formeel-operationele fase?

A

Vanaf 11 jaar
Hier krijgt een kind de capaciteit om hypothetische problemen op te lossen via operaties
De capaciteit om zich in te beelden hoe dingen zouden kunnen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat heeft de ontwikkelingspsychologie met name te danken aan Piaget?

A

Hij heeft als eerste gewezen op het feit dat kinderen op een andere manier denken dan volwassenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de problemen met de theorie van Piaget?

A
  1. Hij ging niet uit van minder of meer begrip maar van andere denkprocessen in de stadia.
  2. Hij ging er vanuit dat als een kind eenmaal in een stadium was deze ook alle problemen binnen dit stadium kon oplossen.
  3. Hij ging er vanuit dat denkprocessen samenhangen met een kritische leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke benadering hebben ontwikkelingspsychologen bij het bestuderen van cognitieve ontwikkeling?

A
  1. Er wordt uitgegaan van wat kinderen van verschillende leeftijden en verschillende omgevingen al wel kunnen.
  2. Kennis opdoen is een continue proces.
  3. De uit te voeren taak moet ook bij het niveau van het kind passen, niet alleen het probleem.
  4. Vaardigheden worden niet spontaan verworven maar moeten actief worden geoefend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke sleutelprincipes zijn er nodig voordat een kind besef heeft van tellen?

A
Het 1op1 principe
Het principe van stabiele getalvolgorde
Het kardinaalprincipe
Het abstractieprincipe
Het principe van irrelevantie van itemvolgorde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een sedentaire gemeenschap?

A

Een gemeenschap met een vaste verblijfplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een verklaring voor het gebrek aan objectpermanentie bij kinderen?

A

Het snelle verval van geheugensporen

23
Q

Wat is stratificatie?

A

Indeling van de bevolking naar sociale lagen

Strata= laag

24
Q

Wat is stratificatie in het onderwijs?

A

Dat kinderen met een sterk verschil in competentie niveau in aparte klassen geplaatst worden

25
Q

Wat is inclusief onderwijs?

A

Onderwijs dat alle kinderen en jongeren samen een zo goed mogelijk onderwijs wil bieden in een gewone school

26
Q

Wat wordt gezien als de adolescentie?

A

De jongvolwassenheid

De leeftijd van 12 tot 22 jaar

27
Q

Wat is longitudinaal onderzoek?

A

Dezelfde groep individuen over langere tijd volgen en hen op regelmatige tijdstippen onderzoeken

28
Q

Wat is cross-sectioneel onderzoek?

A

Onderzoek waarbij mensen van verschillende leeftijden op hetzelfde moment getest worden

29
Q

Wat is een zelfconcept?

A

Een accepterende en betrekkelijk objectieve inschatting van de eigen persoonlijke aard

30
Q

Uit welke twee fasen bestaat het ontstaan van een zelfconcept?

A

Ontwikkelen van een subjectief zelf = het besef dat je bestaat
Ontwikkelen van een objectief zelf = het besef dat het zelf stabiele kwaliteiten heeft

31
Q

Wanneer is het subjectieve zelf volledig gevormd?

A

Als het objectpermanentie heeft

32
Q

Wanneer worden gedachten en gevoelens aan het zelfconcept toegevoegd?

A

Tijdens de lagere school en de adolescentie

33
Q

Wat is volgens Erikson het conflict in het eerste levensjaar?

A

Fundamenteel vertrouwen vs wantrouwen

34
Q

Wat is volgens Erikson het conflict in de peutertijd?

A

Autonomie vs schaamte en twijfel

35
Q

Wat is volgens Erikson het conflict tijdens de vroege kinderjaren?
3-6

A

Schuld vs initiatief

36
Q

Wat is volgens Erikson het conflict in de lagere school leeftijd?

A

Vlijt vs minderwaardigheid

37
Q

Wat is volgens Erikson het conflict tijdens de adolescentie?

A

Identiteit vs rolverwarring

38
Q

Wat is volgens Erikson het conflict in de vroeg volwassenheid?
18-30

A

Intimiteit vs isolatie

39
Q

Wat is volgens Erikson het conflict in de middenvolwassenheid?
30-60

A

Generativitteit vs stagnatie

40
Q

Wat is volgens Erikson het conflict in de late volwassenheid?
60+

A

Integriteit vs wanhoop

41
Q

Wat is gehechtheid?

A

Dit is de sterke emotionele binding die we hebben met een beperkt aantal belangrijke personen in ons leven.

42
Q

Wat zijn de gehechtheidsstadia van Bowlby?

A

Fase voorafgaand aan eigenlijke hechting

Fase van beginnende hechting

Fase van scherp omlijnde gehechtheid

Vorming van een wedekerige relatie

43
Q

Welk gedrag hoort bij de fase voorafgaand aan de eigenlijke hechting van Bowlby?

A

Aangeboren signalen houden de volwassenen in nauw contact met de baby
Baby’s laten zich nog door elke volwassene verzorgen

44
Q

Welk gedrag hoort bij de fase van beginnende hechting van Bowlby?

A

Het kind begint positiever te reageren op bekende verzorgers dan op vreemden

45
Q

Welk gedrag hoort bij de fase van sterk omlijnde gehechtheid van Bowlby?

A

Het kind hecht sterk aan de verzorgers
Vertoont verlatingsangst en scheidingsangst
(ontstaan van objectpermanentie)

46
Q

Welk gedrag hoort bij de fase van een wederkerige relatie van Bowlby?

A

Kinderen kunnen een beetje voorspellen wanneer ouders weer terug komen, hierdoor vermindert scheidingsangst.

47
Q

Wat zijn de gehechtsheidspatronen van de vreemde situatie test van Ainsworth?

A

Veilige hechting
Vermijdende hechting
Angstige hechting
Gedesorganiseerde/ gedesoriënteerde hechting

48
Q

Welke test wordt tegenwoordig gebruikt om gehechtheid bij kinderen te testen?

A

AQS test
Attachement Q sort
Test van 90 gedragingen die in de thuissituatie in een observatie sessie wordt afgenomen

49
Q

Welke twee grote variabelen spelen een rol bij het hechtingspatroon van een kind?

A

Kwaliteit van de opvoeding

Temperament van het kind

50
Q

Welke drie kerndimensies heeft een gezaghebbende opvoeding?

A

Aanvaarding van het kind
Gedragscontrole
Toelaten van psychologische autonomie

51
Q

Wat is geslachtstypering?

A

Het proces waarbij een kind een geslachtsidentiteit aanneemt en sociaal aangepaste mannelijke of vrouwelijke gedragingen vertoont

-Vanaf peuters van 18 maanden-

52
Q

Wat zijn primaire geslachtskenmerken?

A

Zijn rechtstreeks verbonden met de voortplanting

53
Q

Wat zijn secundaire geslachtskenmerken?

A

Veranderingen in het uiterlijk die niet rechtstreeks met voortplanting te maken hebben.

54
Q

Wat zijn twee in het oog springende kenmerken van adolescentie denken?

A

Imaginair publiek

Persoonlijke fabel

55
Q

Welke vier opvoedstijlen onderscheide Baumrind 1971?

A

Autoritaire ouders
Permissieve ouders
Gezaghebbende ouders
Verwerpende verwaaarlozende ouders