26-05-2023 Flashcards
1
Q
Nederlands
A
Engels
2
Q
(in) het weekend
A
(over) the weekend
3
Q
(on)beperkt
A
(un)limited
4
Q
(on)voorspelbaar
A
(un)predictable
5
Q
aan
A
on (not on top of)
6
Q
aankomen (kwam aan - is aangekomen)
A
to arrive
7
Q
achter
A
behind
8
Q
al
A
already
9
Q
allebei
A
both
10
Q
alles
A
everything
11
Q
als
A
when (present tense) / if
12
Q
altijd
A
always
13
Q
bedoelen
A
to mean (what someone means)
14
Q
bereiken
A
to reach
15
Q
beschermen
A
to protect
16
Q
bespreken (besprak - h. besproken) / overleggen
A
to discuss
17
Q
betekenen
A
to mean (what something means)
18
Q
bijzonder
A
special
19
Q
daarom
A
that’s why / therefore
20
Q
dan
A
then (present tense)
21
Q
dankbaar
A
grateful / thankful
22
Q
dat
A
that (het words)
23
Q
de bruiloft
A
the wedding
24
Q
de eigenaar
A
the owner
25
de grens
the border
26
de handdoek
the towel
27
de hulp
the help
28
de koorts
the fever
29
de leeftijd
the age
30
de leerling
the student
31
de maag
the stomach
32
de manier
the way
33
de meeste ...
most (of the) ...
34
de onderzoeker
the researcher
35
de ontwikkeling
the development
36
de oorzaak
the cause
37
de overeenkomst
the similarity
38
de samenleving / de maatschappij
the society
39
de schade
the damage
40
de stem
the voice
41
de steun
the support
42
de taak
the task
43
de verkiezingen
the elections
44
de verslaving
the addiction
45
de vertraging
the delay
46
de vriend
the (male) friend
47
de vriendin
the (female) friend
48
de week
the week
49
de wetenschapper
the scientist
50
de/het enige ...
the only ...
51
deelnemen (aan) (nam deel - h. deelgenomen) / meedoen (aan) (deed mee - h. meegedaan)
to participate (in)
52
deze
this (de words)
53
deze
these (plural)
54
die
that (de words)
55
die
those (plural)
56
dit
this (het words)
57
door
through / by / as a result of
58
doorgaan
to continue
59
drie kwartier
45 minutes
60
duidelijk / helder
clear
61
duren
to take (time) / to last (for)
62
duwen
to push
63
echt
real(ly)
64
een
a / an
65
een
one
66
een half uur
30 minutes
67
een kwartier
15 minutes
68
een paar
a couple (of) / a few
69
eigen
own
70
elkaar
each other
71
eng
scary
72
er is
there is
73
er zijn
there are
74
ergens
somewhere
75
even (D)
for a short while
76
fantastisch
fantastic
77
gaan (ging - is gegaan)
to go
78
gaat over
is about
79
gebeuren (gebeurde - is gebeurd)
to happen
80
geen
niet een
81
geen
no ...
82
geluk hebben
to be lucky
83
gemiddeld
(on) average
84
geven (aan) (gaf - h. gegeven)
to give (to)
85
gewoon
just (simply)
86
had / hadden
had
87
helemaal
completely
88
helpen (hielp - h. geholpen)
to help
89
het begin
the beginning
90
het bos
the forest
91
het eind(e)
the end
92
het gebouw
the building
93
het geluid
the sound
94
het gerecht
the dish
95
het jaar
the year
96
het lawaai
the noise
97
het leven
the life
98
het lid (de leden)
the member
99
het uur
the hour
100
het verhaal
the story
101
het verkeer
the traffic
102
het verschil
the difference
103
het VK
the UK
104
het water
the water
105
het weer
the weather
106
heten
to be called
107
houden (hield - h. gehouden)
to keep
108
iedereen
everybody
109
iemand
somebody
110
iets
something
111
Ik wou [dat ...]
I wish ...
112
in het Nederlands
in Dutch
113
indrukwekkend
impressive
114
ingewikkeld
complicated
115
je
your
116
je bent
you are
117
je hebt
you have
118
kennen
to know (people and things)
119
kijken (naar)
to look (at) / to watch
120
komen (kwam - is gekomen)
to come
121
krijgen (kreeg - h. gekregen)
to get
122
laatste
last (final)
123
Laten we ...
Let's ...
124
laten zien (liet zien - h. laten zien)
to show
125
lawaaiig
noisy
126
leggen
to put (lay)
127
lezen (las - h. gelezen)
to read
128
liggen (lag - h. gelegen)
to lie
129
lijken op
to look like / to resemble
130
lijken op
to look like / to resemble
131
lopen (liep - h. gelopen)
to walk
132
m'n
my
133
maar
only (a low number)
134
me
me
135
meedoen (aan) / deelnemen (aan) (both separable)
to participate (in)
136
meestal
usually / most of the time
137
merken
to notice
138
moe
tired
139
moeten
to have to / to need to / must / should
140
na
after
141
Nederland
The Netherlands
142
Nederlanders
Dutch people
143
Nederlands
Dutch
144
nemen (nam - h. genomen)
to take
145
nep
fake
146
nergens
nowhere
147
net
just (barely/time)
148
niks
nothing
149
noemen
to call (name)
150
nog / nog steeds
still
151
nuttig
useful
152
nuttig
useful
153
omdat
because
154
onder de indruk
impressed
155
ons
us
156
ontwikkelen
to develop
157
onze / ons
our
158
op
on (on top of)
159
overal
everywhere
160
overdag
during the day
161
overslaan (sloeg over - h. overgeslagen)
to skip
162
s avonds
in the evening
163
s middags
in the afternoon
164
s morgens / 's ochtends
in the morning
165
saai
boring
166
samen
together
167
sommige
some (out of a group)
168
staan (stond - h. gestaan)
to stand
169
steeds meer
more and more
170
stemmen (op)
to vote (for)
171
steunen
to support
172
tegelijk / tegelijkertijd
at the same time
173
thuis
at home
174
toen
when (past tense)
175
toen (1st position)
then (past tense)
176
toevoegen (aan)
to add (to)
177
tot nu toe
so far
178
trekken (trok - h. getrokken)
to pull
179
trouwen (met)
to get married (to)
180
uit
from (a place)
181
van
of / from (a person or thing)
182
vanavond
this evening
183
vangen
to catch
184
vangen (ving - h. gevangen)
to catch
185
vanmiddag
this afternoon
186
vanmorgen / vanochtend
this morning
187
vanwege / wegens
because of / due to
188
ver
far
189
verbaasd
surprised
190
verdrietig
sad
191
verdwijnen
to disappear
192
verlaten
to leave (behind)
193
verliezen
to lose
194
veroorzaken
to cause
195
verschillende
different (various)
196
verslaafd (aan)
addicted (to)
197
vertrekken
to leave (depart)
198
voldoende
sufficient(ly)
199
volgens
according to
200
voor
in front of
201
voor
before
202
vooral
especially / mainly / mostly
203
voornamelijk
mainly / predominantly
204
voorspellen
to predict
205
voorzichtig
careful(ly)
206
vorig(e)
last (previous)
207
waarschijnlijk
probably
208
waarschijnlijk
probably
209
wakker worden (werd wakker - is wakker geworden)
to wake up
210
wanneer
when (questions)
211
want
because
212
want / maar / en / of / dus
“zero words”
213
wat
some (a quantity of)
214
Wat nog meer?
What else?
215
wat voor
what kind of
216
we hebben
we have
217
weer
again
218
wel
the opposite of "niet"
219
weten
to know (information)
220
willen
to want (to)
221
z'n
his
222
ze
she / them
223
ze hebben
they have
224
ze heeft
she has
225
zeggen (tegen) (zei(den) - h. gezegd)
to say (to)
226
zelfs
even (E)
227
zetten
to put
228
zetten
to put (set)
229
zien (zag - h. gezien)
to see
230
zien er ... uit
to look (a certain way)
231
zo'n
such a
232
zou / zouden
would
233
Engels
Nederlands
234
(over) the weekend
(in) het weekend
235
(un)limited
(on)beperkt
236
(un)predictable
(on)voorspelbaar
237
on (not on top of)
aan
238
to arrive
aankomen (kwam aan - is aangekomen)
239
behind
achter
240
already
al
241
both
allebei
242
everything
alles
243
when (present tense) / if
als
244
always
altijd
245
to mean (what someone means)
bedoelen
246
to reach
bereiken
247
to protect
beschermen
248
to discuss
bespreken (besprak - h. besproken) / overleggen
249
to mean (what something means)
betekenen
250
special
bijzonder
251
that's why / therefore
daarom
252
then (present tense)
dan
253
grateful / thankful
dankbaar
254
that (het words)
dat
255
the wedding
de bruiloft
256
the owner
de eigenaar
257
the border
de grens
258
the towel
de handdoek
259
the help
de hulp
260
the fever
de koorts
261
the age
de leeftijd
262
the student
de leerling
263
the stomach
de maag
264
the way
de manier
265
most (of the) ...
de meeste ...
266
the researcher
de onderzoeker
267
the development
de ontwikkeling
268
the cause
de oorzaak
269
the similarity
de overeenkomst
270
the society
de samenleving / de maatschappij
271
the damage
de schade
272
the voice
de stem
273
the support
de steun
274
the task
de taak
275
the elections
de verkiezingen
276
the addiction
de verslaving
277
the delay
de vertraging
278
the (male) friend
de vriend
279
the (female) friend
de vriendin
280
the week
de week
281
the scientist
de wetenschapper
282
the only ...
de/het enige ...
283
to participate (in)
deelnemen (aan) (nam deel - h. deelgenomen) / meedoen (aan) (deed mee - h. meegedaan)
284
this (de words)
deze
285
these (plural)
deze
286
that (de words)
die
287
those (plural)
die
288
this (het words)
dit
289
through / by / as a result of
door
290
to continue
doorgaan
291
45 minutes
drie kwartier
292
clear
duidelijk / helder
293
to take (time) / to last (for)
duren
294
to push
duwen
295
real(ly)
echt
296
a / an
een
297
one
een
298
30 minutes
een half uur
299
15 minutes
een kwartier
300
a couple (of) / a few
een paar
301
own
eigen
302
each other
elkaar
303
scary
eng
304
there is
er is
305
there are
er zijn
306
somewhere
ergens
307
for a short while
even (D)
308
fantastic
fantastisch
309
to go
gaan (ging - is gegaan)
310
is about
gaat over
311
to happen
gebeuren (gebeurde - is gebeurd)
312
niet een
geen
313
no ...
geen
314
to be lucky
geluk hebben
315
(on) average
gemiddeld
316
to give (to)
geven (aan) (gaf - h. gegeven)
317
just (simply)
gewoon
318
had
had / hadden
319
completely
helemaal
320
to help (💪)
helpen (hielp - h. geholpen)
321
the beginning
het begin
322
the forest
het bos
323
the end
het eind(e)
324
the building
het gebouw
325
the sound
het geluid
326
the dish
het gerecht
327
the year
het jaar
328
the noise
het lawaai
329
the life
het leven
330
the member
het lid (de leden)
331
the hour
het uur
332
the story
het verhaal
333
the traffic
het verkeer
334
the difference
het verschil
335
the UK
het VK
336
the water
het water
337
the weather
het weer
338
to be called
heten
339
to keep
houden (hield - h. gehouden)
340
everybody
iedereen
341
somebody
iemand
342
something
iets
343
I wish ...
Ik wou [dat ...]
344
in Dutch
in het Nederlands
345
impressive
indrukwekkend
346
complicated
ingewikkeld
347
your
je
348
you are
je bent
349
you have
je hebt
350
to know (people and things)
kennen
351
to look (at) / to watch
kijken (naar)
352
to come
komen (kwam - is gekomen)
353
to get
krijgen (kreeg - h. gekregen)
354
last (final)
laatste
355
Let's ...
Laten we ...
356
to show
laten zien (liet zien - h. laten zien)
357
noisy
lawaaiig
358
to put (lay)
leggen
359
to read
lezen (las - h. gelezen)
360
to lie
liggen (lag - h. gelegen)
361
to look like / to resemble
lijken op
362
to look like / to resemble
lijken op
363
to walk
lopen (liep - h. gelopen)
364
my
m'n
365
only (a low number)
maar
366
me
me
367
to participate (in)
meedoen (aan) / deelnemen (aan) (both separable)
368
usually / most of the time
meestal
369
to notice
merken
370
tired
moe
371
to have to / to need to / must / should
moeten
372
after
na
373
The Netherlands
Nederland
374
Dutch people
Nederlanders
375
Dutch
Nederlands
376
to take
nemen (nam - h. genomen)
377
fake
nep
378
nowhere
nergens
379
just (barely/time)
net
380
nothing
niks
381
to call (name)
noemen
382
still
nog / nog steeds
383
useful
nuttig
384
useful
nuttig
385
because
omdat
386
impressed
onder de indruk
387
us
ons
388
to develop
ontwikkelen
389
our
onze / ons
390
on (on top of)
op
391
everywhere
overal
392
during the day
overdag
393
to skip
overslaan (sloeg over - h. overgeslagen)
394
in the evening
s avonds
395
in the afternoon
s middags
396
in the morning
s morgens / 's ochtends
397
boring
saai
398
together
samen
399
some (out of a group)
sommige
400
to stand
staan (stond - h. gestaan)
401
more and more
steeds meer
402
to vote (for)
stemmen (op)
403
to support
steunen
404
at the same time
tegelijk / tegelijkertijd
405
at home
thuis
406
when (past tense)
toen
407
then (past tense)
toen (1st position)
408
to add (to)
toevoegen (aan)
409
so far
tot nu toe
410
to pull
trekken (trok - h. getrokken)
411
to get married (to)
trouwen (met)
412
from (a place)
uit
413
of / from (a person or thing)
van
414
this evening
vanavond
415
to catch
vangen
416
to catch
vangen (ving - h. gevangen)
417
this afternoon
vanmiddag
418
this morning
vanmorgen / vanochtend
419
because of / due to
vanwege / wegens
420
far
ver
421
surprised
verbaasd
422
sad
verdrietig
423
to disappear
verdwijnen
424
to leave (behind)
verlaten
425
to lose
verliezen
426
to cause
veroorzaken
427
different (various)
verschillende
428
addicted (to)
verslaafd (aan)
429
to leave (depart)
vertrekken
430
sufficient(ly)
voldoende
431
according to
volgens
432
in front of
voor
433
before
voor
434
especially / mainly / mostly
vooral
435
mainly / predominantly
voornamelijk
436
to predict
voorspellen
437
careful(ly)
voorzichtig
438
last (previous)
vorig(e)
439
probably
waarschijnlijk
440
probably
waarschijnlijk
441
to wake up
wakker worden (werd wakker - is wakker geworden)
442
when (questions)
wanneer
443
because
want
444
“zero words”
want / maar / en / of / dus
445
some (a quantity of)
wat
446
What else?
Wat nog meer?
447
what kind of
wat voor
448
we have
we hebben
449
again
weer
450
the opposite of "niet"
wel
451
to know (information)
weten
452
to want (to)
willen
453
his
z'n
454
she / them
ze
455
they have
ze hebben
456
she has
ze heeft
457
to say (to)
zeggen (tegen) (zei(den) - h. gezegd)
458
even (E)
zelfs
459
to put
zetten
460
to put (set)
zetten
461
to see
zien (zag - h. gezien)
462
to look (a certain way)
zien er ... uit
463
such a
zo'n
464
would
zou / zouden
