28/11 Flashcards

1
Q

Verworden

A

een wond of wonden veroorzaken bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verwonding

A

Wond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Normal gezien

A

Usually

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aantreffen

A

Toevallig vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tatoeage

A

Tatto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Escaleren

A

Van conflicten( erger/ heviger worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rechtvaardigheid

A

Justice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Deelnemen

A

Take part

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opzettelijk

A

Met een bepaalde bedoeling/ intentional

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Misbruiken

A

Opzettelijk op een verkeerde/slechte manier gebruiken. / abuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bluffen

A

Bluff

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mimiek

A

Facial expressions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ontmaskeren

A

aantonen dat iemand die onschuldig leek in werkelijkheid slecht is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uiteraard

A

Vanzelfsprekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Provoceren

A

Provocate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Destructief

A

Destructive

17
Q

Emmer

A

Bucket

18
Q

Barriere

A

Barrier

19
Q

Verhouding

A

Ratio propotion/ relationship

20
Q

Verzetten

A

1) op een andere plaats of in een andere stand zetten

2) naar een ander tijdstip verplaatsen

II zich verzetten reflexief werkw.
Uitspraak: [vər’zɛtə(n)]
Afbreekpatroon: ver·zet·ten
Vervoegingen: verzette zich (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen: heeft zich verzet (volt.deelw.)

iets of iemand proberen tegen te houden