3 - Genzondheid en Geneeskunde Flashcards

(124 cards)

1
Q

ernstig

A

heel erg, met vervelende gevolgen

Dirk is al een tijdje ernstig ziek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kwaal

A

een probleem aan je lichaam waarvan je vaak last hebt

Sinds Franklin 60 jaar is, heeft hij meer last van kwaaltjes: pijn ide rug, hoge bloeddruk, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

last hebben van

A

problemen, moeilijkheden hebben met iets

Ik heb last van mijn maag. Misschien komt het door al die alcohol?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

lijden

A

pijn of verdriet (grief) hebben

Fred lijdt al jaren aan die ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

lijden aan

A

een ziekte hebben

Fred lijd aljaren aan die ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gevoelig

A

een gevoelig deel van je lichaam doet snel pijn

Ik heb erg gevoelige tanden. Als ik iets kouds drink, doet dat vaak pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zeer doen

A

pijn doen

Kan hih me even helpen met die koffers? Mijn rug doer zeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

overgaan

A

verdwijnen, weggaan (van een gevoel, bijvoorbeeld pijn)

Neem maar een pilletje, dan zal je hoofdpijn snel overgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het verloop

A

de manier waarop iets zich ontwikkelt

De dokters willen mer weten over het verloop van Toms ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

na verloop van tijd

A

na een tijdje

Na verloop van tijd was oma weer helemaal beter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de beterschap

A

de genezing, de gezondheid na een ziekte (improvement, recovery)
De arts zei dat er na een dag beterschap zou zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

van harte beterschap

A

Van harte beterschap’, stond er op de kaart die Ellen in her ziekenhuis kreeg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de sterkte

A

als iemand problemen heeft en je wilt die persoon moed geven, dan zeg je ‘strekte’
Ik wens je veel sterkte met het verlies van je vader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verkouden

A

als je verkouden bent, moet je vaak niezen en hoesten of heb je keelpijn
Heb je een zakdoek voor mij? Ik ben een beetje verkouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verstopt

A

als je niet meer door je neus kunt ademen is die verstopt

Als mijn neus verstopt is, kan ik niet goed slapen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

niezen

A

een geluid dat je maakt met je neus en je mond, bijvoorbeeld als je verkouden bent: hatsjoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bibberen = beven = rillen

A

snelle, korte bewegingen maken van de pijn of van de kou, of omdat je bang bent
Larry was zijn jas vergeten en hij stond te bibberen van de kou.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

duizelig

A

als alles om je heen draait en je het gevoel hebt dat je gaat vallen, dan ben je duizelig
Ik ga even zitten want ik ben een beetje duizelig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

misselijk

A

als je een onaangenaam gevoel hebt in je buik, alsof je moet overgeven, dan ben je misselijk
Anja houdt niet van autorijden; ze word snel misselijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

overgeven = braken = kotsen

A

als er eten of drank uit je maag langs je maag weer naar buiten komt, geeg je over
Hij moest overgeven omdat hij te veel bier had gedronken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kreunen

A

een geleud maken met je keel omdat iets pijn doet of omdat iets plezierig is
Marc kreunde van pijn.
Tijdens de seks kreunde Majan de hele tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

oplopen

A

krijgen (van een ziekte)

Mijn tante heeft een gevaarlijk virus opgelopen in Afrika.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ontsteken

A

een lichaamsdeel is ontstoken als het rood en dik is geworden door bacterien of een virus - inflamed
Je moet die wond goed schoonmaken, anders gaat ze ontsteken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de infectie

A

een ziekte die je hebt gekregen door baterien of een virus

Je mag in dat land geen water uit de kraan drinken, want dan kun je een infectie oplopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
besmettelijk
een ziekte is besmettlijk als je ze makkelijk van andere mensen kunt krijgen Een vekoudheid is een besmettelijke ziekte.
26
overdragen
aan iemand geven | Een verkoudheid kun je makelijk overdragen.
27
erfelijk
een ziekte is erfelijk als mensen van verschillende generaties in dezelfde familie die ziekte krijgen Het zou kunnen dat borstkanker erfelijk is.
28
de hartaanval
de situatie dat je hart plots (suddenly) stopt met werken | Na zijn hartaanval is mijn vader rustiger gaan leven.
29
de aanval
plits en voor een kort moment last hebben van iets - attack | Ik zat voor de televisie en kreeg een aanval van slaap.
30
de stress
een voortdurend nerveus gevoul doordat je veel dingen moet doen, psychische spanning Door zijn drukke baan heeft Bert veel last van stress.
31
de wond, de wonde(B)
waar bloed naar buiten komt | Jan was gevallen en had een wond op zijn knie.
32
hechten
een wond dichtnaaien (met naald en draad) | Peter was op zijn gevallen en de dokter heeft de wond met tien draadjes moeten hechten.
33
verzwakken
zwakker worden De zware medicijnen hebben oom Tim erg verzwakt. Oma was erg verzwakt na haar verblijf in het ziekenhuis.
34
flink
sterk van karakter | Haar dochtertje hiled zich flink toen ze een spuitje kreef: ze heeft helemaal niet gehuild.
35
stijf
als je een lichaamsdeel niet makkelijk kunt buigen, is het stif. Ik heb last van stijve sprieren omdat ik gisteren tien kilometer gelopen heb.
36
soepel
wat gemakkelijk bewegen, is soepel - flexible | Door veel te zwemmen heeft Ciska soepele spieren gekregen.
37
slap
zwak zonder kracht | Ik voel me slap omdat ik nog niets gegeten heb.
38
de breuk
een plek waar iets kapot of gebroken is | Zal de breuk in zijn arm snel genezen?
39
verlammen
maken dat iets of iemand zich niet meer kan bewegen - paralyzed Deangst verlamde Hilda.
40
verlamd
een lichaamsdeel dat verlamd is, kun je niet meer bewegen. | Sinds het ongeval zijn de benen van William verlamd. Hij zal noit meer kunnen lopen.
41
gehandicapt = invalide
als je een deel van je lichaam of je geest nier kunt gebruiken, ben je gehandicapt Thijs kan niet goed lopen, want he is gehandicapt.
42
de handicap
een waardoor jeje lichaam of geest niet kunt gebruiken | Er zijn speciale parkeerplaatsen voor mensen met een handicap.
43
de rolstoel
Door een auto-ongeluk zit Sjoerd nu in een roelstoel.
44
geest
mind
45
het gevaar = het risico
de kans dat er iets erg gebeurt | Veel jongeren staan niet stil bij de gevaren van drugsgebruik.
46
het risico lopen dat
de kan hebben dat | Als je niet gezond leeft, loop je het risico dat je sneller ziek wordt.
47
op eigen risico
op eigen verantwoordelijkheid | 'Verboden toegang. Betreden (enter) op eigen risico.' stod op een bordje bij de ingang.
48
nadelig
negatief, niet gunstig (favorable) - harmful, disadvantageous Als de doktors het te druk hebben, is dat nadelig voor de patienten.
49
schadelijk
iets wat slecht is voor je gezondheid, is schadelijk | Sigaretten bevatten schadelijke stoffen.
50
giftig
iets wat giftig is, kan je erg ziek maken of de dood veroorzaken Die bessen mag je niet eten, ze zijn giftig!
51
verwoesten
iets helemaal kapot maken | Hij heeft zijn lichaam verwoest door jarenlang ongezond te eten en veel te roken.
52
gewond
``` als je wonden hebt door een ongeluk, dan ben je gewond Er raakten (get, become) twee mensen gewond bij het ongeluk. ```
53
de gewonde
die die gewond is | De gewonden werden met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
54
uitwendig
wat aan de buitenkant van je lichaam zit, is uitwendig - external
55
inwendig = intern
wat binnen in je lichaam gebeurt, gebeurt inwndig | Het verkeersslachtoffer had inwendige bloedingen.
56
het bewustzijn
een toestand waarin je weet dat je bestaat omdat je wakker bent en kunt denken - consciousness Buiten bewustzijn zijn.
57
het bewustzijn verliezen
Als je het bewustzijn verliest, weet je niet meer wat er met je gebeurt
58
bewusteloos
een situatie waarin je niet wakker wordt en niet kunt denken, zonder bewustzijn Na het ongeval heeft thomas twee dagen bewustloos in het ziekenhuis gelegen.
59
flauwvallen
het bewustzijn verliezen, bewustloos raken. | Toen Tina de dode hond zag, viel ze flauw.
60
in het ziekenhuis liggen
in het ziekenhuis verblijven | Maria light al een maand in het ziekenhuis. Gelukkig gaat het al beter met haar.
61
overbrengen
van ene naar de andere plaats brengen - bij dingen en bij mensen de slachtofers werden met een ziekenwagen naar her ziekenhuis overgebracht.
62
gezondheidszorg
alle instanties die weken voor de gezondgeid van mensen, zoals ziekenhuizen de gezondheidszorg vraagt meer geld aan de overheid
63
hulpverlening
de zorg die door de overheid of bepaalde instanties georganiseerd word voor mensen die hulp nodig hebben Waar vind je hulpverlening voor mensen die verslaafd zijn aan drugs?
64
tehuis
een gebouw waar mensen wonen die verzorging nodig hebben | Lies woont in een tehuis voor gehandicapten
65
naar de dokter gaan
naar de dokter gaan om je te laten onderzoeken | Als je zo blijt hoesten, moet je echt naar de dokter.
66
de assistentie
de hulp | Bel de verpleegkundige. We hebben asssistentie nodig.
67
de verpleegkundige
een man of vrouw die zieke mensen verzorgt voor zijn of haar beroep, maar die geen dokter is. De meesete verpleegkundigen zijn vrouwen. Tom is navier jaar studie verpleegkundige geworden.
68
de verpleesgster
een vrouwlijke verpleegkundige
69
de chirurg
een dokter die operaties uitvoert in een ziekenhuis | De chirurg snee mer een mesje in haar buik.
70
het spreekuur
De dokter heeft elke dag spreekuur van 8 tot 12.
71
lichamelijk = fysiek
wat te maken heeft me het licahaam | Mannen zijn licahmelijk sterker dan vrouwen.
72
geestelijk = psychisch
wat te maken heeft met de geest, het verstand, het gevoel
73
in therapie zijn
Miranda is in therapie bij een psychiater.
74
onderzoeken
via een bepaald zysteem uitzoeken hoe iets is of he gezond iemand is De dokter heeft haar onderzocht, maar hij weer niet welke ziekte ze heeft.
75
het onderzoek
het onderzoeken van iets of iemand | Na het bloedonderzoek kunnen we u meer vertellen over de ziekte.
76
constateren = vaststellen
merken, zien dat het zo is | De dokter stelde vast dat Patrick koorts had.
77
testen
een test doen | voor u begint me fitnessen, moet u uw conditie laten testen.
78
de controle
de keer dat je kijk of iets in orde is | Ik moet morhen naar de tandarts voor een controle.
79
de keuring
een onderzoek om te zien hoe goed iets of iemand is | Tijdens de jaarlijkse medische keuring zag de dokter dat mijn ogen slechter waren geworden.
80
de zorg
de aandacht die je iemand geeftof de moeite die je voor iemand doer Dezorg voor de zieken is een van de taken van een verpleegkundige. alle instanties die zorgen voor mensen die bijvoorbeeld ziek of oud zijn De medische zorg is in ons land goed georganiseerd.
81
zorgen
moeite doen zodat iets gebeurt, of zodat andere mensen, diern of dingen het goed hebben Ik zorg dat alles in orde komt. Wil jij voor onze hond zorgen als we op vakantie zijn?
82
verzorgen
zorgen dat iemand krijgt wat nodig is, of dat er gebeurt wat nodig is Bea verzorgt haat oude moeder: ze doet de was, doet haar boodshappen, kookt voor haar…
83
zorgzaaam
wie veel aandacht aan iemand geeft of moeite doet voor iemand, is zorgzaaam Denise is een heel zorgzame buurvrouw: ze doet boodschappen voor haar zieke buren en kookt voor hen.
84
verplegen
een zieke verzorgen | Walter gaat niet meer werken; hij verpleegt zijn zieke vrouw thuis.
85
de ronde
langs verschillende mensen of dingen gaan om te helpen of iets te controleren Tijdens haar ronde op de kinderafdeling werd de verpleegkundige zelf ziek.
86
het medicijn = het geneesmiddel
een middel tegen een ziekte, een geneesmiddel | Vroeger kon je alleen medijnen kopen bij de apotheek.
87
de prik
de keer dat iemand iets met een scherpe punt je huid steekt | Au! Dat was een pijnlike prik met dat potlood!
88
het spuitje = de prik
De tandarts gaat je een spuitje geven, zodat je niks meer voelt.
89
spuiten
een vloeistof met kracht door een kleine opening laten kome | De verpleegkundige spoot het medicijn in de arm van het kindje.
90
het drankje
een medicijn dat je drinkt | Paula heeft van de doktor een frankje tegen de hoest gekregen.
91
innemen
door de mond naar binnen laten gaan | Dirk neemt elke dag medicijnen in tegen hoofdpijn.
92
slikken
van je mond, cie je keel, naar je maag laten gaan Pil op de tong leggen, slok water nemen, en slikken. gebruiken, nemem Zin moeder slikt al jaren slaappillen
93
de pleister
yarabandi | Heb je een pleister? Ik heb mijn vinger gesneden.
94
het verband
een stuk stof dat je om een wond doet | De verpleedkundige maakte de wond schoon en deed een verband om zijn arm.
95
het gips
een witte, harde stof die je bijvoorbeeld om een gebrokken been doet Mijn gebroken been moet zes weken in het gips.
96
de zalf
een medicijn om op je huid smeren als die kapot is | De dokter heeft Joep een zalf gegeven om op zijn pijnlijke hand te smeren
97
uitwerken
stoppen met werken (van een medicijn) | Margreet heeft weer (again) zon'n pijn; haar medicijnen zijn uitgewerkt.
98
het recept (NL) = het voorschrift (BE)
een papier wwarop de dokter schrijft welk medicijn je nodig hebt en waarmee je naar de apotheek moet voor dat medicijn heb je een voorschrift nodig.
99
voorschrijven
opschrijven wat iemand moet doen of gebruiken | De dokter heeft me een medicijn tegen de oorpijn voorgeschrijven.
100
behandelen
proberen wee gezond te maken | Deze arts heeft haar behandeld, en ze is weer beter.
101
dehandeling
de verzorging dor een arts | Als je je na tien behandelingen nog niet beter voelt, moet je maar een andere psychollog zoeken.
102
de operatie = de ingreep
een medische daad waarbij een opening in het lichaam word gemaakt Na zijn operatie moest Guus nog een week in het ziekenhuis blijven.
103
de oefening
een activiteit om iets te leren of om iets beter te maken | als je snel weer wilt kunnen lopen, moet je elke dag deze eofeningen doen.
104
ontspannen
de spanning doen verdwijnen uit lichaam en geest | In de zee zwemmen ontpant me.
105
zich ontspannen
to rust komen door iets te doen wat prettig is | Ze leest nog een beetje voor het slapengaan om zich te ontspannen.
106
masseren
met je handen stevig over iemands lichaam wrijven om de spieren soepeler te maken. Na de wedstrijd worden de voetballers gemasserd.
107
herstellen
beter worden | Na die bahandeling herstelde ze zo snel dat ze weer kon gaan werken.
108
bevorderen
zorgen dat iets beter wordt, verbeteren | Veel fruit en groenten eten, bevordert de gezondheid.
109
bevallen
een kind krijgen | Anja is net bevallen van een zoontje.
110
ondersteunen
zorgen dat iemand niet valt Jan ondersteunde zijn gewonde vriend bij het lopen. iemand helpen die problemen heeft haar vrienden hebben Mieke goed ondersteund na de dood van haar moeder.
111
redden
iemand uit een moeilijke of gevaarlijke situatie helpen | De dokter heeft mijn leven gered. Als hij er niet was geweest, was ik nu dood.
112
verzekerd zijn tegen
Ik ben goed verzekerd tegen ongevallen.
113
de ziektekosten
het geld dat je moet betalen omdat je ziek bent, bijvoorbeeld aan de dokter of een ziekenhuis Bijna iedereen is verzekerd tegen ziektekosten.
114
zich aansluiten (bij)
bij iets of iemand gaan horen, lid worden van ee organisatie | Ik heb me aangesloten bij die verzekeringsfirma
115
arbeidongeschikt
als je niet gezongd genoeg bent om te werken, ben je arbeidsongeschikt, Door een auto-ongeluk is Bas nu arbeidsongeschikt.
116
doodgaan = streven = overlijden
stoppen met leven Alle mensen gaan ooit dood. Na een zware ziekte is hij vorige week gestorven. Professor Willems is vorig jaar overleden.
117
dodelijk
iets wat de dood veroorzaakt, is dodelijk Er is daar een dodelijk ongeluk gebeurd. Er zijn nog veel dodelijkeziektes.
118
dronken
als je veel alcohol hebt gedronken, ben je dronken | Ach, hij was dronken, hij wist niet wat hij deed.
119
nuchter
je bent nuchter als je geen alcohol gedronken hebt. Jonas is nuchter. Hij kan rijden. je bent nuchter als je vandaag nog niets gegeten hebt Je moet nuschter blijven voor de operatie.
120
verslaafd
als je verslaafd bent, kun je niet zonder een bepaalde stof | Margot is verslaafd aan alcohol; ze drinkt meer dan een fles wijn per dag.
121
de rook
een soort van wolk die uit je mond komt als je rookt | Hij blaast de rook van zij sigaret altijd naar mij.
122
de tabak
droge, bruine blaadjes van een bepaalde plant die bijvoorbeeld in sigaretten zitten. De geur van tabak vind ik wel lekker.
123
opsteken
``` doen branden (van iets te roken) Elk half uur steek ze een sigaret op, ongelooflijk! ```
124
het drugsbeleid
de manier waarop de overheid regelt hoe mensen met drugs mogen omgaan Het drugsbeleid in sommige landen is erg streng.