3.1 Flashcards
1
Q
muggenmelk
A
un anti moustique
2
Q
een tandenborstel
A
une brosse à dents
3
Q
een zonnecrème
A
une crème solaire
4
Q
deo
A
un déo(dorant)
5
Q
de zeep
A
le savon
6
Q
shampoo
A
un shampooing
7
Q
een zakmes
A
un canif
8
Q
een zakmes
A
un couteau de poche
9
Q
een (onder)broekje
A
une culotte
10
Q
een knuffelbeest
A
un doudou
11
Q
een gamel
A
une gamelle
12
Q
een drinkbus
A
une gourde
13
Q
een verrekijker
A
des jumelles
14
Q
een zaklamp
A
une lampe de poche
15
Q
een zwempak
A
un maillot de bain
16
Q
een uurwerk
A
une montre
17
Q
een regenbroek
A
un pantalon de pluie
18
Q
een pyjama
A
un pyjama
19
Q
een wekker
A
un réveil
20
Q
een slaapzak
A
un sac de couchage
21
Q
een linnen zak
A
un sac à linge
22
Q
een badhanddoek
A
une serviette de bain
23
Q
een zwemshort
A
un short de bain
24
Q
een onderbroek
A
un slip
25
een vaatdoek
un torchon
26
een eerstehulptasje
une trousse de secours
27
een (scouts) kamp
une campe (scout)
28
een matras
un matelas
29
een hoofdkussen
un oreiller
30
een tent
une tente
31
een apparaat
un appareil
32
zakgeld
l'argent de poche
33
een vertrek
un départ
34
een sluiting
une fermeture
35
een voorwerp
un object
36
een werktuig
un outil
37
een picknick
un pique-nique
38
een ding
un truc
39
volgend
prochain(e)
40
gevoelig
sensible
41
synthetisch
synthétique
42
(geld) uitgeven
dépenser (des sous)
43
meenemen (voorwerp)
emporter
44
zich wassen
se laver
45
beschermen
protéger
46
opruimen
ranger (ses affaires)
47
dienen tot
servir à
48
anders
sinon
49
de vorm hebben
avoir la forme de
50
het is een ding om ...
c'est un truc pour
51
wissel-
de rechange
52
van hout
en bois
53
in geval van
en cas de
54
van metaal
en métal
55
van papier
en papier
56
van plastic
en plastique
57
van stof
en tissu
58
noch... noch
ne...pas...ni...ne...ni...ni
59
helemaal achteraan
tout au fond