3.8 Flashcards
(55 cards)
1
Q
absoluut
A
absolument
2
Q
op prijs stellen
A
apprécier
3
Q
elkaar waarderen
A
s’apprécier
4
Q
een vergadering
A
une assemblée
5
Q
een avontuur
A
une aventure
6
Q
raar, eigenaardig
A
bizarre
7
Q
een fles
A
une bouteille
8
Q
Brits
A
britannique
9
Q
een budget
A
un budget
10
Q
de rust, de kalmte
A
le calme
11
Q
een carrière
A
une carrière
12
Q
een kampioenschap
A
un championnat
13
Q
burgerlijk
A
civil
14
Q
een geweten
A
une conscience
15
Q
vloeien
A
couler
16
Q
cultureel
A
culturel
17
Q
een datum
A
une date
18
Q
meer
A
davantage
19
Q
de bovenzijde, de bovenkant
A
le dessus
20
Q
ontwikkelen
A
développer
21
Q
zich ontwikkelen
A
se développer
22
Q
duivel
A
un diable
23
Q
een toespraak
A
un discours
24
Q
samen
A
ensemble
25
omgeven, omringen
entourer
26
zich omringen met
s'entourer de
27
uitbreiden
étendre
28
zich uitbreiden over
s'étendre à
29
een figuur
une figure
30
dwingen, forceren
forcer
31
zichzelf dwingen
se forcer à
32
eenn menigte
une foule
33
de toekomst
le futur
34
een held
un héros
35
een initiatief
une initiative
36
geel
jaune
37
de jeugd
la jeunesse
38
een winkel
un magasin
39
een museum
un musée
40
een oppositie
une opposition
41
een opening
une ouverture
42
een passie
une passion
43
een spoor
une piste
44
een voorstel
une proposition
45
snel
rapide
46
snel
rapidement
47
eisen, opeisen
réclamer
48
ademen
respirer
49
een verantwoordelijkheid
une responsabilité
50
bellen
sonner
51
een getuige
une témoin
52
een spoor
une trace
53
de dag ervoor, het waken
la veille
54
nazien
vérifier
55
blijken te kloppen
se vérifier