Lastige Woordparen Flashcards

1
Q

Hun / hen

A

Hun gebruik je als het om een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gaat
Hen moet gebruikt worden bij een meewerkend voorwerp met voorzetsel en als het om een lijdend voorwerp gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Met de hulp van / met behulp van

A

Met de hulp gebruik je bij mensen en dieren

Met behulp bij dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Te danken aan / te wijten aan

A

Te danken aan is positief te wijten aan negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schijnbaar / blijkbaar

A

Schijnbaar is als je iets niet zeker weet blijkbaar als je iets wel zeker weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Omdat / daardoor

A

Omdat geeft een reden aan

Daardoor een gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tenzij / mits

A

Tenzij betekend behalve als

Mits betekent op voorwaarde dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vergeten zijn / vergeten hebben

A

Vergeten zijn is als je iets niet emer weet

Vergeten hebben als je iets niet hebt gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Twijfelen / weifeln

A

Twijfelen is als je onzeker bent

Weifelen is als je niet weet wat je moet gaan doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ten slotte / tenslotte

A

Ten slotte is aan het eind van een opsomming

Tenslotte is als conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dan / als

A

Dan gebruik je bij een vergrotende trap en na anders en ander
Als bij vergelijkende trap en voor overige dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly