WK 1 H3 Beginselen en praktijken v psychop Flashcards

1
Q

Welke 3 ontwikkelingsfactoren spelen een rol bij aanpassing binnen de ontwikkelingspychopathologie?

A

Vergeleken met de normgroep andere kinderen:
1. - Vertraging (delay)
= Traag qua ontwikkeling?

    • Fixatie
      = Houdt het kind gedrag langer aan dan normaal?
    • Afwijking (deviance)
      = Vertoont het kind afwijkend gedrag?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkelingstrajecten (devlopmental pahtway)

  • Verschil breed / smal
  • 3 invloedsvormen ouders op traject
  • 2 belangrijke begrippen
A

Ontwikkelingstrajecten (devlopmental pahtway)

Brede ontwikkelingstrajecten = omvatten doelgerichte patronen van emoties, cognities en gedrag over meerdere domeinen op een grotere schaal.

Smalle ontwikkelingstrajecten = omvatten specifiekere doelen.

Invloed ouders:
- Het inleiden van een traject = initiating trajectories

  • Het ondersteunen van een traject = supporting trajectories
  • Het bemiddelen van een traject = mediating trajectories

2 belangrijke begrippen

  • Equifinaliteit
  • Multifinaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontwikkelingstrajecten (devlopmental pahtway)
Invloed ouders uitgelegd:

  • initiating trajectories
  • supporting trajectories
  • mediating trajectories
A
  • initiating trajectories
    = vanuit eigen (ouders) voorkeuren
  • supporting trajectories
    = ondersteunen voorkeuren van het kind
  • mediating trajectories
    = helpen interpreteren van situaties of voorwerpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ontwikkelingstraject

  • Equifinaliteit
  • Multifinaliteit
A

Ontwikkelingstraject

  • Equifinaliteit
    = verschillende omstandigheden leiden tot dezelfde diagnose (cause A, B or C = outcome X)
  • Multifinaliteit
    = gelijke beginselen die leiden tot verschillende uitkomsten (cause B = outcome X, Y or Z)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkelingstraject

  • continuïteit - discontinuïteit
A

Ontwikkelingstraject

  • continuïteit - discontinuïteit
    = zelfde gedrag houdt wel of niet aan door de tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Area’s of comfort

A

Domeinen van competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Risico, Veerkracht, Beschermingsfactoren

A

Risicofactoren
= eigenschappen mbt het individu, een familie of een omgeving. Vergroot de kans op risico.

Veerkracht
= omvat adaptatievermogen ondanks tegenslag. Dus herstelvermogen.

Beschermingsfactoren
= eigenschappen mbt het individu, een familie of een omgeving. Dragen bij aan Veerkracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 onderscheidingen binnen risicofactoren

A

2 onderscheidingen binnen risicofactoren

Non-specifiek risico
= verhoogde gevoeligheid voor allerlei stoornissen

Specifiek risico
= verhoogde gevoeligheid voor een specifieke stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 Onderzoeksstrategieën binnen de ontwikkelingspsychologie

A
  1. cross-sectionele studies tegenover longitudinale studies
  2. complexe hypothese en complexe modellen
  3. real world settings met praktische toepassingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschil Cross-sectionele studies en Longitudinaal onderzoek

A

Cross-sectionele studies focust voornamelijk op verschillen tussen leeftijdgroepen, terwijl Longitudinaal onderzoek vooral individuele verschillen in de ontwikkeling wil vaststellen

Cross-sectionele studies
= alle data tegelijkertijd verzameld en vergeleken. Verschillende groepen participanten tov elkaar.

Longitudinaal onderzoek
= Groep gedurende langere tijd gevolgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Complexe hypothese en complexe modellen

  • Gene-by-environent interactions
  • 3 soorten interacties
A

Complexe hypothese en complexe modellen

Gene-by-environent interactions ( g x e )
= Formule om risicofactoren voor kinderen in hun ontwikkeling te bepalen. Gevoeligheid hangt af van risicofacten en omgeving. (Gene x environment)

3 soorten interacties

  • passieve correlaties
  • actieve correlaties
  • evocatief correlaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gene-by-environent interactions

3 soorten interacties:

  • passieve correlaties
  • actieve correlaties
  • evocatief correlaties
A

Gene-by-environent interactions

3 soorten interacties:

  • passieve correlaties
    = kinderen ontvangen zowel de genen als de omgeving van de ouders
  • actieve correlaties
    = kinderen vormen en selecteren hun eigen omgeving
    (bv kiezen van sportclub)
  • evocatief correlaties
    = de manier waarop kinderen zich gedrag beïnvloed hoe anderen op hen reageren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onderzoek in real-world settins met praktisch onderzoek

- translationeel onderzoek
translational research

A

translationeel onderzoek
(translational research)
= Hiermee probeert men wetenschappelijk onderzoek te vertalen naar de klinische praktijk.

Omgekeerd wil men met ervaring vanuit de klinische praktijk de wetenschap informeren om zo wetenschappelijk onderzoek te verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

coherentie

A

coherentie (ontwikkelingstraject)
= verschillende gedragingen zijn gerelateerd aan elkaar (gepeste -> pester)
Geen vorm van continuïteit, heeft wel met elkaar te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat houdt “differential susceptibility” in?

A

algemene construct:individuele verschillen qua interactie tussen genetica en risico/beschermende factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly