41 A 79 Flashcards
(39 cards)
Oublier
Vergeten vergat vergaten vergeten
Porter
Dragen droeg droegen gedragen
Naviguer
Vagen voeg voegen gevaagd
Laisser
Laten liet lieten gelaten
Dormir
Slapen sliep sliepen geslapen
Visiter
Bezoeken bezocht bezochten bezocht
Acheter
Kopen kocht kochten gekocht
Vendre
Verkopen verkocht verkochten verkocht
Chercher
Zoeken zocht zochten gezocht
Apporter
Brengen bracht brachten gebracht
Penser
Denken dacht dachten gedacht
Faire
Doen deed deden gedaan
Aller+Z
Gaan ging gingen gegaan
Être suspendu
Hangen hing hingen gehangen
Avoir
Hebben had hadden gehad
Aider
Helpen (van) hielp (van) hielpen (van) geholpen
Tenir (aimer)
Houden (van) hield (van) hielden (van) gehouden
Venir +Z
Komen kwam kwamen gekomen
Pouvoir (capacité)
Kunnen kon konden (gekund)
Être couché
Liggen lag lagen gelegen
Courir
Lopen liep liepen gelopen
Devoir
Moeten moest moesten (gemoeten)
Pouvoir (permission)
Mogen mocht mochten (gemocht)
Etre debout
Staan stond stonden gestaan