4.2 - Les couleurs Flashcards
(23 cards)
een kleur
une couleur
wit
blanc, blanche
blauw
bleu, bleue
bruin
brun, brune
grijs
gris, grise
geel
jaune, jaune
zwart
noir, noire
rood
rouge, rouge
groen
vert, verte
oranje
orange (adjectif invariable)
oranje T-shirts
des T-shirts orange
donker + kleur
couleur + foncé (invariable)
een donkerblauwe rok
une jupe bleu foncé
licht + kleur
couleur + claire (invariable)
een lichtblauw hemd
une chemise bleu clair
hemelsblauw
bleu ciel (invariable)
Ze droeg een hemelsblauwe jurk/
Elle portait une robe bleu ciel.
een jasje van een (blauwe) kleur
une veste de couleur (bleu)
Hij droeg een wollen jasje van een blauwe kleur.
Il portait une veste en laine de couleur bleue.
oranje
orange (invariable)
Doe je oranje sokken aan.
Mets tes chaussettes orange.
fel, levendig
vif, vive
Hou jij van felle kleuren?
Tu aimes les couleurs vives?