4.6 Hefbomen Flashcards

1
Q

Wat zijn HEFBOMEN?

A

Dat zijn apparaten waarmee je krachten kunt vergroten. Je gebruikt een hefboom vaak om spierkracht om te zetten in een grotere kracht. Een voorbeeld is een kniptang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat heeft een hefboom?

A

Een DRAAIPUNT. Je kunt een hefboom vergelijken met een wip of een BALANS waarvan de twee armen niet even lang zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe noem je de afstand van de kracht tot het draaipunt?

A

De ARM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat geldt er bij een hefboom?

A

Hoe kleiner de arm, hoe groter de kracht (of de massa). Als de ene arm driemaal zo groot is als de andere arm, is de bijhorende kracht driemaal zo klein als de andere kracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke van de twee armen levert meer kracht?

A

De korte arm dan de knijpkracht in de lange arm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bepaalt bij een hefboom de vergroting van de kracht?

A

De verhouding van de korte en de lange arm. De grootste kracht krijg je dus bij een zo groot mogelijke lange arm en een zo klein mogelijke korte arm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt er bij moeren aangegeven?

A

Hoe groot het MOMENT moet zijn. Het moment is het draai effect van een kracht. Het moment hangt af van de kracht en de arm. De eenheid van het moment is newtonmeter (Nm).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe bereken je het moment?

A

moment = kracht * arm

Je drukt het moment uit in newtonmeter (Nm), de kracht in newton (N) en de arm in meter (m).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een hefboom werkt met twee krachten en een draaipunt, wat zijn er dus ook?

A

Twee krachtmomenten. Als de hefboom in evenwicht is, zijn deze twee krachten even groot. Hierop is de hefboomwet gebaseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de hefboomwet?

A

F1 * r1 = F2 * r2
F1 = de grootte van de ene kracht op de hefboom
F2 = de grootte van de andere kracht op de hefboom
r1 = de arm van de kracht F1
r2 = de arm van de kracht F2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar bestaat een katrol uit?

A

Uit een draaiend wiel waar een touw overheen loopt. Meestal is een katrol opgehangen aan een balk of aan het plafond om iets op te hijsen. Dat noem je een vaste katrol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat verandert er bij een katrol niet?

A

De grootte maar de richting van de kracht. Dat komt doordat de spankracht van het touw overal even groot is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gaat makkelijker me behulp van een katrol?

A

Het optillen van een zwaar voorwerp, omdat je dan naar beneden trekt in plaats van omhoog te tillen. Je kunt dan je eigen gewicht gebruiken voor de hijskracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe noem je een combinatie van meerdere katrollen?

A

Een takel. Met een takel kun je je kracht vereenvoudigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een nadeel van een takel?

A

Dat je meer touw moet binnenhouden. Als een takel bijvoorbeeld de kracht driemaal zo groot maakt da moet er ook 3 keer zoveel touw binnen worden gehaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly