4v h4 Flashcards

(92 cards)

1
Q

wanneer ontstond de aarde

A

4.6 miljard jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wanneer ontstonden eencellige organisme

A

3.8 miljard jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer onstonden meercellige organisme

A

670 miljoen jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer onstonden landplanten

A

400 miljoen jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wanneer onstonden landdieren

A

vlak na landplanten, iets minder dan 400 miljoen jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer osntonden gewervelden dieren

A

350 miljoen jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer onstonden mensen

A

5 miljoen jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer kwam er zuurstof in de atmosfeer

A

3 miljard jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe onstonden de eerste organische stoffen

A

door energie gingen gassen ioniseren, die gingen reageren en zo onstonden organische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn organische stoffen

A

stoffen afkomstig uit organisme met een ingewikkelde opbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn anorganische stoffen

A

stoffen afkomstig uit levenloze natuur met een simpele opbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het Miller-Urey-experiment

A

een experiment die de chemische evolutie probeerde na te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de 3 theorien over het onstaan van cellen?

A
  1. de eerste organische stoffen hoopten zich op in zee, uit deze oersoep onstonden cellen
  2. de eerste cellen onstonden uit black smokers (vulkanen) in zee
  3. de bouwstenen voor leven komen uit de ruimte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de chemische evolutie

A

het ontstaan van leven uit elvenloze materie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in welke volgorde gebeurde de chemische evolutie

A
  1. stoffen werden gevormd waaruit de eerste eencellige konden ontstaan
  2. door o.a. uvstraling ontstonden kleine organische moleculen
  3. in zeeen ontstont een organische oersoep warin de grotere moleculen en 1e cellen zijn ontstaan
  4. na heterotrofe bacterien ontstonden autotrofe bacterien
  5. de autotrofe bacterien waren instaat tot fotosynthese en de atmosfeer werd zuurstofijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe oud zijn de oudste fossieln

A

3.5 miljard jaar oud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn prokaryoten organisme

A

eencellige organisme zonder celkern, het DNA ligt los in het cyotplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe zagen de eerste eencelligen organisme eruit

A

ze hadden 1 chromsoom met al het erfelijk materieaal en ribosomen, maar geen andere organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat waren kenmerken van de eerste organisme

A

ze waren anaeroob en heterotroof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is anaeroob

A

een organisme dat uitsluitend kan leve in een milieu zonder zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is heterotroof

A

een organisme dat hun ernergie krijgt uit organsiche stoffen, en niet in staat is die zelf te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wanneer onstonden bacterien

A

2.8 miljard jaar gelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat was bijzonder aan cyanobacteriën

A

ze waren instaat to fotosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn autrotrofe organsme

A

ze hebben alleen anorganische stoffen nodig en kunnen organische stoffen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat zijn aerobe organismen
organismen die zuurstof gebruikte om hun voedsel af te breken
26
wanneer onstonden eukaryoten
1.5 miljard jaar geleden
27
wat zijn eukaryoten
cellen met een celkern en organellen
28
wat is de endosymbiosetheorie?
eukaryoten zijn gemaakt omdat een cel een bacterie opnam, en de bacterie zo een organel is geworden zie binas 94C
29
wat zijn argumenten voor de endosymbiosetheorie
de mitochondrien/chloroplasten hebben soms een DNA-molecuul ze bevatten een dubbelmembraan dat overeenkomt met een celmembraan het cytoplasma van planten en dieren kan zelf geen mitochondrien/chloroplasten maken
30
welke drie rijken zijn er voor het indelen van organisme
bacterien, en archaea en eukaryoten
31
in welke domein(en) worden eencelligen zonder celkern ingedeeld
bacterien en archaea
32
wat voor organisme behoren tot heet rijk van eukaryoten
schimmels, planten en dieren
33
hoe deel je organisme in
stam: bijv. gewervelden klasse: bijv. zoogdieren orde: bijv. roofdieren familie: bijv. katachtigen geslacht: bijv. panter (soorten uit dezelfde voorouder) soort: bijv. tijger
34
heo wrodt de binaire naam van een organisme opgesteld
eerst een geeslachtsnaam en dan een soortaandiding
35
hoe ziet een archaea eruit?
ze bevatten alleen DNA en ribosomen en hebben flagellen aan de staart om te kunnen bewegen zie binas 79A
36
welke rijken vallen onder prokaryoten
bacterien en archea zieb inas 78A
37
wat zijn kenmerken van prokaryoten
de chromosomen liggen los in het cytoplasma veel sorten hebben 1 chromosoom de chromosomen bestaan alleen uit DNA, niet uit eiwit
38
wat bevatten dierlijke chromosomen wel maar bacterien niet
eiwitmoleculen
39
wat zijn plasmiden
kleine chromosomen in bacterien
40
wat is transformatie
wanneer bacterien DNA van een gestroven soortgenoot opnemen en gebruike
41
wat is het nadeel aan antibiotica
ze verstoren de balans tussen bacterien omdat ze zowel goede als slechte beacterien doden
42
zijn virussen organismen
nee, ze hebben geen cellen
43
welke soorten virussen zijn er
DNA-virus en RNA-virus
44
hoe planten virussen zich voort
ze gaan in de cel van een gastheer zitten die zich wel kunnen delen, daardoor word de gastheercel ziek en verliest hij zijn functie
45
wat zijn bacteriofagen
virussen die specefieke bacterien als gastheer gebruiken
46
waar bestaat de celwand van schimmels uit
chitine, een hoornachtige stof, daar zijn ook bijv. nagels van gemaakt
47
wat is een mycelium
een netwerk van schimmeldraden
48
wat is de definitie van evolutie
de gelijdelijke veranderig van levensvorme op aarde
49
wat was de evolutie theorie van Jean de Lamarck
dat dieren veranderde door gedrag en dat doorgaven aan hun nakomelingen (doordat de giraf zijn nek strekt, groeit zijn nek en dat geeft hij door aan zijn kinderen)
50
wat is genexpressie
de genen die zichtbaar worden in het fenotype
51
hoe heet de huidige evolutietheorie
de neodarwinistische evolutietheorie
52
wat is natuurlijke selectie
dat de organismen die het beste zijn aangepast aan de omgeving de meeste kans hebben op overleving
53
hoe ontstaat genetische variatie
door recombinatie en mutaties
54
wat is recombinatie
het herverdelen van erfelijke eigenschappen door geslachtelijke voortplanting
55
wat zijn mutaties
veranderingen in de genen, door het verkeerd kopieren van chromosoen
56
wat is het effect van selectiedruk
als de selectiedruk laag is blijven verschillende vormen van een soort in leven, bij een hoge selectiedruk leven alleen de sterkste voort
57
wat is een soort
organismen behoren tot dezelfde soort als ze in staat zijn onderling vruchtbare nakomelingen te krijgen
58
wat is een populatie
een groep van dezelfde soort die in en bepaald gebied leven en zich onderling voortplanten
59
wat is gene flow
wanneer twee popuaties van dezelfde soort genen uitwisselen
60
wat zijn alle allelen in een populatie
een genenpool
61
wat doet de allelfrequentie
die geeft aan hoe vaak een allel voorkomt in de genenpool, dat cijfer ligt tussen de 1 en 0
62
wat gebeurt er met de allelfrequentie in een grote populatie
die blijft constant door de generaties, dat is de regel van Hardy Weinberg BINAS 93D3
63
wat is seksuele selectie
het organsime met de meeste seksuele aantrekkingskracht zal zich sneller voortplanten dan een ander
64
wat is het verschil tussen micro en macro evolutie
micro-evolutie is wanneer de allefrquenties verandderen macro-evolutie is wanneer een soort verandert of er een nieuwe soort ontstaat
65
wat is co-evolutie
wanneer een evoluerende soort een ander soort beinvloed waardoor die ook gaat evolueren
66
wat is inteelt
wanneer twee soorten met een recessieve mutatie door een gemeenschappelijke voorouoder, nakomelingen krijgen met de mutatie
67
wat is genetic drift
dat er in kleine populaties door toeval verschuivingen in allelfrequenties zijn
68
wat zijn de twee vormen van genetic drift
het flessenhalseffect en het stichtereffect
69
wat is het flessenhalseffect
door een milieufactor leeft maar een klein deel (met kleine genetische variatie) door en daardoor heeft de "nieuwe" soort een andere genetic drift
70
wat is het stichtereffect
wanneer een kleine groep van de populatie zich ergens anders vestigen en er daardoor nieuwe genetic drift is
71
wat is reproductieve isolatie
bepaalde dieren van een soort hebben een lange tijd geen voortplanting, er is geen gene flow door verschillen in het millieu en in mutaties zijn de genetische verschillen tussen de dieren zo groot dat ze niet meer kunnen voortplanten
72
wat zijn de oorzaken van reproductieve isolatie
allopatrische soortvorming sympatrische soortvorming
73
wat is alloprotische soortvorming,
een soort word gescheiden door een geografische barieren, daardoor ontstaan re twee soorten aan weerskanten van bijv. de rivier
74
wat is de eilandtheorie
hoe groter het eiland, hoe meer soorten (2x zoveel soorten op een 10x zo groot eiland) hoe dichter het eiland bij de kust, hoe meer soorten
75
wat is sympatrische soortvorming
reproductieve isolatie door verschil in gedrag
76
wat gebeurt er als er iets misgaat bij de mitose van een plant
een deel van de plant word polyploïde (4n)
77
hoe ontstaat een soort
reproductieve isolatie genetische variate natuurlijke selectie voortplanting
78
wat is homologie
gelijkenis in de bouw van lichaamsdelen van verschillende soorten
79
wat is divergentie
dat de functie van organen of ledematen verandert door het millieu
80
wat is convergentie
ledematen met dezelfde fucntie met een andere bouw (zoals vleugels van vogels en bijen), bij niet verwante soorten (ook wel analogie genoemd)
81
wat zijn rudimentaire structuren
ledematen of organen die hun fuctie zijn verloren maar nog wel in het lichaam zitten door verwantschap (staartbeen bijv.)
82
hoe wordt onderzocht of soorten verwant zijn
door te kijken naar rudimentaire structuren, homologie, en door DNA-analyse
83
wat doet een DNA-analyse
de nucleotidenvolgorde word bekeken en vergeleken
84
wat is evolutionaire genetica
het onderzoeken van verwantschap met een DNA-analyse
85
wanneer is een groep organisme monofyletisch
als ze een gemeenschappelijke voorouder hebben
86
wat is een clade
een groep soorten met een gemeenschappelijke voorouder en alle nakomelingen daarvan
87
hoe lees je een cladogram
de lijnen zijn vertakking naar soorten, hoe verder naar links, hoe langer geleden
88
hoe zie je hoe oud een fossiel is
door radioactieve isotopen
89
hoe werkt koolstof datering
de radioactieve atomen vallen uiteen in 12C en 14C isotopen de plant maakt van de isotopen organische stoffen als de plant word opgegeten zitten de organische stoffen in het dier wnr het dier of de plant doodgaat worden de 14C -> 14N na een halfwaarde tijd zijn de helft van de 14C 14N geworden door de verhouding tussen de 12C en 14C te bekijke in een fossiel zie je hoe oud het is
90
tot hoe oud kun je koolstofdatering gebruiken
met fossielen die minder dna 60 000 jaar oud zijn
91
hoe lang duurt een halfwaarde tijd
5730 jaar
92
wanneer is er **geen** sprake van een hardy-weinberg evenwicht
* als de populatie te klein is * als er selectiedruk is * als er seksuele selectie is * als er mutaties plaats vinden * als er migratie is