5v h8 gedrag Flashcards

(61 cards)

1
Q

wat zijn de soorten prikkels die zintuigcellen kunnen ontvangen

A

externe prikkels, door zintuigen
interne prikkels voor het handhaven van homeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de verschillende receptoren?

A
  • chemische receptoren
  • mechanische receptoren
  • temperatuurreceptoren
  • lichtreceptoren
  • pijnreceptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doen chemische receptoren

A

kunnen moleculen uit de omgeving binden (bijv. smaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doen mechanische receptoren

A

geven impuls wanneer celmembraan buigt/beweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doen pijnreceptoren

A

reageren op een extreem impuls van de andere receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een drempelwaarde

A

een hoeveelheid prikkels die overschreden moet worden om een impuls te veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een adequate prikkel

A

de pirkkel waarvoor de drempelwaarde van een recepter (zintuigcel) het laagste is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is adaptatie

A

de drempelwaarde gaat omhoog bij een aanhoudende prikkelsterkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de delen van het oog (binas 87C)

A

wenkbrauw
traanklier
ooglid
traanbuis
harde oogvlies
hoornvlies
vaatvlies
iris
puil
voorste oogkamer
achterste oogkamer
ooglens
glasachtig lichaam
netvlies
gele vlek
blinde vlek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke delen van het oog zorgen voor bescherming

A

het harde oogvlies, hoornvlies en de iris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de functie van vaatvlies

A

bevat bloedvaten, zorgt voor voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de functie van de voorste oogkamer

A

ruimte tussen hoornvlies en iris gevuld met vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de functie van achterste oogkamer

A

ruimte tussen iris en ooglens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de functie van glasachtig lichaam

A

geleiachtige massa die het netvlies op zijn plek houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de functie van gele vlek

A

centrum van het netvlies, bevat veel kegeltjes, hier zie je het scherpst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de functie van blinde vlek

A

waar de oogzenuw naar het brein gaat, geen zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar wordt het uiteindelijke beeld gevormd

A

in de centra in de hersenschors hier wordt het rechtopstaan en op de juiste grootte waargenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe zorgen het hoornvlies, ooglens en het straalvormig lichaam voor een scherp beeld

A
  1. lichtstralen die het oog binnenvalleen worden gebroken door het hoornvlies
  2. in het straalvormig lichaam liggen de kringspieren (accommodatiespieren)
  3. de lens kan met lensbandjes boller en platter gemaakt worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe werkt accommodatie

A

ver weg: kringspieren ontspannen -> lensbandjes worden strak -> lens wordt plat
dichtbij: vice versa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de vormen van de lens?

A

holle lenzen (negatief): divergeren het licht (spreiden)
bolle lenzen (positief): convergeren het licht (bundelen)
hoe boller de lens, hoe kleiner de afstand tot het brandpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de twee soorten oogafwijking

A

bijziend: voowerpen verweg kun je niet zien
verziend: voorwerepen van dichtbij niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe werkt de pupilreflex

A

kringspieren en straalsgewijs lopende spieren bepalen de pupil grootte
kringspieren trekken samen om de pupil klein te maken
straalsgewijs lopende spieren trekken samen om de iris kleiner te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat zijn de drielagen van het netvlies

A
  1. neuronen
  2. lichtreceptoren
  3. pigmentcellen
    (binnen->buiten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat doen neuronen

A

geleiden impulsen naar zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat zijn lichtreceptoren
staafjes en kegeltjes
26
wat doen pigmentcellen
absorberen licht en beschermen lichtreceptoren
27
wat zijn kenmerken van staafjes
- zien zwart wit - liggen vooral buiten de gele vlek - meerdere staafjes op 1 neuron - ongevoelig voor rood licht - lagere drempelwaarde dan kegeltjes
28
wat zijn kenmerken van kegeltjes
- zien kleuren - liggen vooral in de gele vlek - drie typen: rood, groen blauw licht - 1 neuron per kegeltje
29
hoe zie je diepte
door optisch chiasma: oogzenuwen kruizen elkaar, door vergelijking van beelden kun je diepte zien
30
wat is gedrag
alle waarneembare activiteiten van een dier of mens
31
wat is adequaat gedrag
gedrag dat de overlevinskans van een dier vergroot
32
wat is een gedragssysteem
handelingen met een gemeenschappelijk doel
33
wat is een gedragsketen
het effect van de ene handeling (respons op prikkel) leidt tot de volgende handeling
34
wat zijn externe factoren
via zintuigen ontvangt een dier pirkkels uit zijn omgeving
35
wat zijn interne factoren
wanneer een waarde in het lichaam te veel afwijkt van de normwaarde
36
wat is de motivatie
hoe groot de drang is om een bepaald gedrag uit te voeren (inwendig)
37
wat is ethologie
de studie van gedrag
38
wat is een ethogram
objectieve beschrijving van handelingen die wordt neergezet in een protocol
39
wat is een protocol
een lijst van handelingen
40
hoe wordt gedrag bepaald
door erfelijke en aangeleerde eigenschappen(nature en nurture)
41
wat is de sleutelprikkel
de prikkel die zorgt voor bepaald gedrag - gebasseerd op erfelijk gedrag
42
wat is een supranormale prikkel
prikkel die grotere kans op respons geeft dan sleutelprikkel
43
wat zijn de manieren om te leren
- gewenning - inprenting - imitatie - conditionering - inzicht
44
wat is gewennning
een bepaald reactie op een prikkel wordt afgeleerd bij het herhalen van de prikkel
45
wat is inprenting
vastleggen van een leerervaring tijdens een korte periode
46
wat is imitatie
leren door het gedrag van soortgenoten a te doen
47
wat is conditioneren
bepaald gedrag wordt geleerd door positieve of negatieve ervaring
48
wat is inzicht
problemen oplossen door ervaringen te combineren
49
wat zijn de verschillende vormen van conditionering
- proefondervindelijk leren: natuurlijk - geconditioneerde reflex/ klassiek conditioneren: kunstmatige prikkel veroorzaakt gedrag dat oorspronkelijk gemaakt werd door natuurlijke prikkel - operant conditioneren: gedrag te beïnvloeden door gedrag te belonen
50
wat is sociaal gedrag
gedrag van soorgenoten ten op zichte van elkaar
51
hoe komt communicatie gedrag in groepen
door signalen: handeling die als pirkkel werkt voor de handeling van een soortgenoot
52
hoe wordt de rangorde bepaalt
- imponeergedrag: een dier maakt zich cool - dreiggedrag: maakt zich sterk - verzoeningsgedrag: een dier schikt zich onder, om agressie te verminderen
53
wat zijn vormen van gedrag die **niet** tot de rangorde horen (6)
- territoriumgedrag - conflictgedrag - balts - paringsgedarg - bronst - broedzorg
54
wat is conflict gedrag
gedrag dat ontstaat bij een even sterk motivatie voor twee gedragssystemen
55
wat is oversprongsgedrag
het gevolg van conflictgedrag: het dier laat gedrag zien ui teen derde gedragssysteem
56
wat is een bronst
de periode waarin zoogdieren paringsbereid zijn
57
hoe evolueert sociaal gedrag
door genen of via leerprocessen
58
waardoor reageren mensen anders op sleutelprikkels en supranormale prikkels
door bewustzijn kunnen mensen de respons aflere
59
wat is moreel bewustzijn
mensen kunnen nadenken over hun gedrag en hun gedrag beoordelen
60
wat is het gevolg van moreel bewustzijn
het ontstaan van normen en waarden
61
wat is groepsgedrag
gedrag dat vertoont wordt in een groep en dat typisch is voor de leden van die groep