§5 Flashcards

(14 cards)

1
Q

Argumentenstructuur

A

Inleiding: standpunt (eventueel als vraag)
Middenstuk: -argumenten voor het standpunt
Slot: conclusie= herhaling standpunt (of beantwoording vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aspectenstructuur

A

Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse aspecten van het onderwerp
Slot: samenvatting (soms)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Probleem-oplossingstructuur

A

Inleiding: probleem
Middenstuk: -gevolgen (waardoor is het probleem?)
-oorzaak
-oplossing
Slot: de beste oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verklaringsstructuur

A

Inleiding: bepaald verschijnsel
Middenstuk: kenmerken/voorbeelden/verklaringen/oorzak(en)/reden
Slot: samenvatting of conclusie (soms)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verleden-heden(-toekomst)structuur

A

Inleiding: onderwerp
Middenstuk: -situatie nu
-situatie vroeger
slot: conclusie of voorspelling over de situatie in de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voor- en nadeelstructuur

A

Inleiding: vraag of standpunt
Middenstuk: voor- en nadeel
slot: afweging en conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vraag-antwoordstructuur

A

Inleiding: vraag
Middenstuk: antwoord(en)
Slot: samenvatting of conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een kernzin?

A

Belangrijkste zin van elke alinea (vaak eerste OR laatste zin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een hoofdgedachte?

A

Belangrijkste zin van de tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tijd verbindingswoorden/signaalwoorden

A

Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

opsomming verbindingswoorden/signaalwoorden

A

En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tegenstelling verbindingswoorden/signaalwoorden

A

Maar, echter, hoewel, toch, daarentegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vergelijking verbindingswoorden/signaalwoorden

A

Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

oorzaak-gevolg verbindingswoorden/signaalwoorden

A

Door, doordat, waardoor, te denken aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly