5 Ademhalingsstelsel ( Les 12 ) Flashcards

(39 cards)

1
Q

Wat is ademhaling

A

Is het proces waarbij we zuurstof uit de buitenlucht opnemen en kooldioxide en waterdamp aan diezelfde buitenlucht afgeven. Dat proces noemen we ook wel ventilatie.

  • een gering deel van de gasstofwisseling vindt plaats via de huid ( 1% )
  • de ingeademde lucht bestaat voor 79% uit stikstof, ca 21% uit zuurstof en voor 0,03% uit kooldioxide en waterdamp.
  • de lucht die we uitademen bestaat uit 79% stikstof, 16% zuurstof en 5% kooldioxide en waterdamp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor is zuurstof nodig?

A

Voor verbranding van voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uitwendige ademhaling

A
  • uitwisseling tussen bloed en lucht in de longen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inwendige ademhaling

A
  • proces waarbij zuurstof uit het bloed in de weefsels wordt opgenomen en kooldioxide uit de weefsels weer aan het bloed wordt afgegeven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De concentratie zuurstof in het bloed is afhankelijk van..?

A
  • het hartvolume, de longventilatie, stroomsnelheid en het hemoglobinegehalte van het bloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de ademhalingsorganen?

A
  • de longen, waarin de lucht binnenkomt via de luchtwegen

- de verversing van de lucht in de longen vind plaats via ademhalingsbewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke delen is het ademhalingsstelsel opgebouwd?

A
  • neus en mondholte
  • keelholte
  • strottehoofd
  • luchtpijp en luchtpijp vertakkingen ( bronchien )
  • longvliezen, longkwabben en longblaasjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neus en mondholte

A
  • is door een tussenschot in 2 holtes verdeeld
  • zijwand van elke helft heeft een drietal uitstulpingen, waardoor oppervlakte vergroting van het neusslijmvlies word gerealiseerd
  • voorste deel is bekleed met behaard epitheel en bevat talloze talgkliertjes
  • achterste deel bevat een slijmvlies met trilhaarepiteel en bevind zich in bijna het gehele ademhalingsstelsel. Het bestaat uit epitheelcellen die meer dan 200 trilharen per cel hebben.
  • ademhalingsstelsel word schoongehouden door een golfbeweging die richting de keelholte gaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Keelholte

A

Is de ruimte achter de mondholte. De mondholte en neusholte komen hier samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Strottehoofd

A
  • vormt de verbinding tussen de keelholte en luchtpijp
  • het is opgebouwd uit een aantal kraakbeenstukken: strotteklepje, schildkraakbeen, ringkraakbeen en bekvormig kraakbeen
  • stembanden zijn uigespannen tussen het schildkraakbeen en het bekervormig kraakbeen
  • strottehoofd voorkomt, doo het strotteklepje op de juiste momenten te sluiten, dat er voedsel terecht komt in het ademhalingsstelsel
  • hoestreflex van het strottehoofd zorgt ervoor dat reflexmatig wordt voorkomen dat er vuil of stofdeeltjes de luchtwegen binnendringen
  • klankvolume, klankkleur en de klankhoogte worden bepaald door de intensiteit van de luchtstroom, stand van het strottehoofd en mate waarin de keel, mon en neusholte de stem worden betrokken
  • de klinkers worden gevormd door het strottehoofd
  • medeklinkers door lippen, tanden en tong
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Luchtpijp en luchtpijp vertakkingen

A
  • bestaat uit een aantal hoefijzervormige kraakbeenstukken, waarvan de openzijde aan de rugzijde ligt
  • kraakbeenstukken worden onderling aan elkaar vastgehouden door sterke banden en spiervezels, ze zorgen dat de luchtpijp altijd open blijft.
  • luchtpijp is aan de binnenzijde bekleed met slijmvlies met trilhaarepitheel
  • ter hoogte van de 5e borstwervel splitst de luchtpijp zich in 2 hoofdbronchi
  • in de longhilus vertakkken de hoofdbronchi zich in 3 rechter en 2 linkerkwab bronchi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Longvliezen, longkwabben en longblaasjes

A
  • longen worden omgeven door 2 vliezen, welke in elkaar overgaan bij de hilus, op deze plaats komen ook de hoogdbrochi, bloed, zenuw en lymfevaten de long binnen.
  • overige ruimte is opgevuld met elastisch bindweefsel zodat er veerkracht in de long ontstaat
  • longvlies zit aan de long vast
  • het borstvlies zit aan de borstholte vast
  • tussen die 2 vliezen zit een vloeistoflaagje, dat ervoor zorgt dat de vliezen wel ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven, maar niet kunnen worden losgetrokken ( glasplaateffect )
  • bronchien vertakken zich in de longen verder tot bronchioli. Aan het eind van deze vertakkingen bevinden zich de alveoli ( longblaasjes )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pneumothorax ( ingeklapte long )

A

Als de vliezen van elkaar scheuren kan er lucht tussen de vliezen komen, waardoor de onderdruk wegvalt, daardoor valt de verbindende kracht tussen de longen en de borstkas weg. De borstkas komt wat naar buiten en de long klap in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Inpsiratie

A

daarbij wordt de borstholte vergroot in drie richtingen:

  • verticale richting: het afplatten van het diafragma ( buikademhaling )
  • transversale richting: het buitenwaarts heffen van voornamelijk de onderste ribben ( flankademhaling )
  • sagittale richting: opwaarts heffen van voornamelijk de bovenste ribben ( borstademhaling )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke spieren worden ingeschakeld voor verdieping van ademhaling

A
  • mm. Scaleni
  • m. Sterno-cleido-mastoideus
  • m. Pectoralis major
  • spieren van de schoudergordel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kun je de hoeveelheid lucht onderverdelen

A

Na een maximale inademing bevatten beide longen samen ca. 6 liter lucht. We noemen dit de totale longcapaciteit. Die kun je onderverdelen in:

  • respiratie of ademlucht
  • inspiratoir reserve volume
  • expiratoir reserve volume
  • luchtresidu
17
Q

Respiratie of ademlucht ( ademvolume )

A
  • hoeveelheid lucht, die in rust wordt in en uitgeademd ( ca. 0,5 L )
18
Q

Inspiratoir reserve volume

A

Hoeveelheid lucht, die na een normale inademing nog extra kan word ingeademd ( ca 2,4L )

19
Q

Expiratoir reserve volume

A

Hoeveelheid lucht, die na een normale uitademing nog extra kan worden uitgeademd ( ca. 1,5 L )

20
Q

Luchtresidu

A

Hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing in de longen achterblijft ( ca. 1,2 L )

21
Q

Vitale capaciteit

A

Hoeveelheid lucht die na een maximale inademing kan worden uitgeademd ( maximaal ca, 4,6 L )
- de vitale capaciteit hangt af van de beweeglijkheid van de borstkas, het geslacht van de sporter en diens conditie, evenals van de leeftijd en de grootte van de sporter

22
Q

Het AVM = ademminuutvolume = ademvolume x ademfrequentie

A
  • Dat is de hoeveelheid lucht welke per minuut wordt ingeademd
  • in rust bedraagt deze waarde ca. 6-7 liter
  • het ademminuutvolume wordt bepaald door het aantal in- en uitademingen per minuut
    Ademfrequentie in rust: 12-14x & 5-10 liter lucht per minuut
23
Q

Respiratielucht

A

Hoeveelheid lucht die wordt ingeademd per ademtueg

Bij topinspanning kan het amv wel met een factor 10 worden verhoogd

24
Q

Expiratie

A
  • daarbij wordt de borstholte verkleind. Er treedt verplaatsing van luchtop van de longen naar de buitenlucht wanneer de druk in de longen hoger is dan de druk van de buitenlucht.
  • belangrijkste oorzaak van expiratie is de elasticiteit van het diafragma
25
Welke factoren spelen een rol bij expiratie
- de verhoogde spanning in de buikspieren, waardoor het diafragma weer in zijn oorspronkelijke stand terugkeert - de elasticiteit van het longweefsel - de zwaartekracht ( de bovenste ribben bewegen naar omlaag ) - de elasticiteit van het ribkraakbeen
26
Welke spieren spelen een rol bij een versnelde of diepe ademhaling?
- de buikspieren - de mm. Intercostalis intemi - de m. Serratus posterior inferior - de m. Latissimus dorsi
27
Borstademhaling
De thorax bestaat aan de achterzijde uit de wervels, aan de voorzijde uit het sternum, met daartussen de ribben. - aan de ribben bevinden zi de mm. Intercostalis externi, ie een vezelverloop hebben van achter/boven naar voor/onder.
28
Buikademhaling
- Het diafragma is een ronde peesplaat tussen buik en borstholte. Rondom deze plaat bevindt zich spierweefsel - als de spier zich samentrekt zal de normaliter bol staande peesplaat zich afplatten, waardoor in benedewaartse richting de borstholte wordt vergroot. - dit gaat ten koste van de buikholte: de buikinhoud duwt tegen de buikwand waardoor de buik wat opbolt
29
Welke factoren spelen een rol voor regulatie van ademhaling
- het ademcentrum in het verlengde merg - de kooldioxideconcentratie - de chemosensoren - de rekkingssensoren - de hersenschors
30
Het ademcentrum in het verlengde merg
Het ademcentrum bestaat uit: - het inspiratiecentrum: dit centrum innerveert de zenuwen van de inademingsspieren, in het bijzonder het diafragma - het expiratiecentrum: dit centrum innerveert de zenuwen van de uitademingsspieren Het ademcentrum ligt in het centraal zenuwstelsel, in het bijzonder in het verlengde merg ( medulla oblongata )
31
Het kooldioxideconcentratie
Het CO2 gehalte van het slagaderlijke bloed prikkelt direct het ademcentrum via het bloed
32
De chemosensoren
Chemosensoren in de halsslagader en in de aorta geven veranderingen in de 02 concentraite en de PH direct door aan het ademcentrum. De PH waarde is een maat voor de zuurgraad van een vloeistof. Als de PH waarde boven de 7 ligt, spreken we van een basische vloeistof. Ligt de waarde onder de 7, dan is de vloeistof zuur. Ons bloed heeft een PH waarde van 7,4.
33
De rekkingssensoren
- bevind zich in de longen | - die geven informatie over de stand van de longen door aan het ademcentrum
34
De hersenschors
Vanuit de hersenschors vindt willekeurige beinvloeding van de ademhalingsbewegingen plaats
35
Dode ruimte
Dt is dat deel vande luchtwegen, dat niet aan de gaswisseling deelneemt. De lucht die hier heen en weer gaat noemen we pendellucht Voorbeelden dode ruimte: - neusholte - keelholte - bronchien
36
Seconde waarde van tiffeneau
Deze waarde is een maat voor de conditie. Het is de hoeveelheid lucht, die na maximalee inademing, in 1 seconde kan worden uitgeblazen. Het wordt uitgedrukt in het percentage van de vitale capacitiet. - normaal is een waarde van boven de 80%
37
Ademstilstand
Apneu
38
Hyperventilatie
Een toename van de ademfrequentie zonder inspanning leidt tot verlaging van de kooldioxidespanning (pCO2), met als gevolg remming van de prikkel tot ademhalen op het niveau van het verlengde merg
39
Ademhaling en sport
Door de ademtechniek te observeren, kunnen we waarnemen of deze efficient is. De lichaamshouding heeft hier in belangrijke mate invloed op. Hypertonie van de nek/schouderspieren is een veel voorkomend probleem bij een hoge, minder diepe ademhaling.