5.1 - En général Flashcards
(22 cards)
een persoon
une personne (toujours féminin)
Ken je die persoon?
Tu connais cette personne?
een kind
un enfant, une enfant
een jongen
un garçon
een meisje
une fille
een jongeman
un jeune homme
een volwassene
un adulte, une adulte
Dat is een film voor volwassenen.
C’est un film pour adultes.
een man
un homme
een vrouw
une femme
een dame, een mevrouw
une dame
een ander
un (une) autre
de anderen
les autres
kennen
connaître
Ken jij deze mevrouw?
Tu connais cette dame?
een kerel
un type
een kind
un(e) gosse (mot familier)
een meisje
une jeune fille
een heer, een meneer
un monsieur
een bejaarde
une personne âgée
Er zijn veel bejaarde mensen in deze wijk.
Il y a beaucoup de personnes âgée dans ce quartier.
een oude man
un vieillard