Oncologie Flashcards

1
Q

Goedaardige mamma-afwijkingen met verhoogde kans op maligniteit

A

Ductaal carcinoom in situ:

  • vaak niet te voelen
  • kan multifocaal zijn
  • drie differentatiegraden
  • geeft kalkspatjes op mammogram
  • kan niet uitzaaien

pre-maligne afwijking.

In situ betekent voorstadia.
DCIS: ontstaat in de melkgang
LCIS (lobulair): ontstaat in de melkklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cystes

A

Een veelvoorkomende goedaardige aandoening. Een met vocht gevulde holte. Ontstaat door een verstopping of zwakke plek in de wand van de melkgang of melkklier.

Het kan met een punctie leeggezogen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Goedaardige afwijkingen

A

In overleg wordt het wel of niet weggehaald. Het kan hinderlijk en pijnlijk zijn. Weghalen laat vaak litteken achter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschil tussen schildwachtprocedure en een okselklierdissectie:

A

Schildwachtprocedure:
Een andere naam voor schildwachtklier is poortwachterklier. Deze klier bevat als eerste een uitzaaiing. Deze procedure haalt de klier weg die dichtsbij de borst zit en kijkt of er tumorcellen in de schildwachtklier zitten. Schildwachtklierprocedure meestal tijdens de operatie.

Okselklierdissectie:
Als in de schildwachtklieren uitzaaiingen zitten worden alle okselklieren + vetweefsel weggehaald die bij de oksel horen. Weghalen en onderzoeken van deze lymfeklieren is belangrijk voor bepalen van de aanvullende behandeling.

Dit telt niet als uitgezaaide ziekte, want het is curatief te behandelen.
Bijwerkingen: lymfe oedeem, dit wordt vaak chronisch. De arm gaat zwellen en pijn doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Erfelijke borstkanker

A

Richtlijn:

  • borstkanker voor 40ste levensjaar.
  • in beide borsten voor 50ste levensjaar.
  • borst-en eierstokkanker bij drie of meer eerste-of tweedegraads familieleden.
  • borstkanker en eierstokkanker <70 jaar.
  • borstkanker bij man
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prognose borstamputatie of borstbesparend

A

Als beide mogelijk is dan maakt het voor de prognose niets uit.

Soms is borstamputatie nodig ivm de plek van de tumor, de grootte van de borst of de algemene conditie van de patiënt.

Ablatio = weghalen. Tepel wordt altijd weggehaald, want daar komen alle melkklieren op uit.

Sparend + bestralen is even veilig als weghalen. Na sparen altijd bestralen. Veel mensen moeten mind switch maken als ze horen dat sparend mogelijk is.

Als er al borstbesparend is geweest en het komt terug kun je niet nog een keer sparen. Sparen gaat samen met bestralen en je kunt maar 1x in je leven bestralen op de borst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belangrijkste hulpmiddelen borstkanker diagnostiek

A
  • Bevolkings/screeningsonderzoek door mammografie
  • echo
  • zelfonderzoek
  • punctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nacontrole borstkanker

A
  • er wordt gekeken naar een tweede primaire tumor of recidief
  • NIET gekeken naar uitzaaiingen
  • controle op bijverschijnselen van operatie en chemo
  • sociaal emotionele factoren
  • pijnbestrijding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vormen van borstreconstructie

A
  • met prothese (implantaat)
  • met spierweefsel en/of huid en vet uit de buik
  • met rugspier
  • met spierweefsel, huid en vet uit dijbeen
  • tepelreconstructie (verplaatsing of tattoo)
  • direct
  • indirect
  • invloed van al dat niet RT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Echo bij borstkanker

A

Met een echo kun je de borst niet screenen, want je moet goed zoeken. Als er iets op de mammogram te zien is of als de vrouw iets voelt wordt er gericht op de afwijking een echo genomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Biopt

A

Is bewijzend of het wel of niet kwaadaardig is. Biopt wordt genomen als het afwijkend is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Meestvoorkomende vorm borstkanker

A

Ductaal carcinoom 80%

= afvoergang van melkklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lobulair carcinoom

A

vanuit de lobjes groeit wat. Dit is sprietiger en minder goed te zien op de foto, daarom MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

TNM classificatie

A

Beschrijving stadium, wereldwijd voor alle tumoren.

Stadium heeft 3 elementen:
T: tumor
N; regionale lymfeklieren
M: metastasen (Mx, M0, M1)

Stage 0: in situ
Stage 1: Beperkt invasief
Stage 2: Resecabel grotere T of N+
Stage 3: Uigebreide lokale tumor, niet resectabel
Stage 4: Metastasen op afstand elke T, elke N.

Mx = niet op afstand gekeken (bijv als er in de oksel niets zat)
M1 = metastagering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mammaprint

A

Je kijkt in DNA van tumor en je kijkt of iemand wel of niet een gunstig genenprofiel heeft (wel/niet grote kans op uitzaaiing). Dit gebruik je bij een twijfelgeval of chemo wel of niet nodig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Factoren waar rekening mee wordt gehouden met de behandeling

A
  • type kanker
  • omvang van de ziekte
  • leeftijd
  • andere ziekten
  • algemene toestand van de persoon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Curatief vs palliatief

A

Niet gemetastaseerd -> curatief en genezing tot doel

Gemetastaseerd -> palliatief

Chemo, bestraling en operatie kan allemaal palliatief zijn.

Bij een gemetastaseerde ziekte:

  • behandelen van zichtbare metastasen
  • streven = palliatie en levensverlenging
  • chemotherapie onderdeel reeks klachten verminderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sentinel node

A

Je haalt er een lymfeklier uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Anti hormoon therapie

A

Duurt 5-10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bestraling

A

Dood alle sneldelende cellen. Aan het eind wordt de huid rood en warm (alsof je in de zon hebt gelegen)

Alle weefsels zijn - in verschillende mate - gevoelig voor de werking van stralingen.

  • indicatie in iets meer dan 1/2 van de gevallen
  • Soms alleen RT
  • Soms combinatie chirurgie en/of chemo

Er wordt een soort ‘bouwplan’ gemaakt om een tumor zo gericht mogelijk te bestralen, want er sterft ook gezond weefsel.

Tussen de 16-23 keer. Je kunt een keer een flinke boost geven (hoge dosis), daarna met warmte (anders kan huid het niet aan).

Radiotherapie zelf is niet pijnlijk, de gevolgen wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Palliatief

A
  • verbetering van de overleving
  • verbetering KvL
  • afwegen benefit tov toxiciteit
  • wens van patiënt
  • mogelijk langdurige remissies bij patiënten met metastasen.

Bij borstkanker kan soms 1 uitzaaiing op het bot wijzen op chronische borstkanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Locoregionale behandelingen

A
  • Chirurgie
    Gaat altijd in combinatie met andere behandeling. (Lokale) radiotherapie of algehele systemische behandeling.
  • Radiotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Systemische behandelingen

A
  • Chemotherapie
  • Immunotherapie
  • Monoklonale behandeling
  • Hormonale behandeling

Monoklonaal = ‘target therapie’ -> tumorcel heeft receptoren die binden aan groeifactoren. Als je die receptoren afdekt kan de tumor niet meer groeien en gaat die ten gronde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Adjuvante therapie

A

Een aanvullende behandeling, na een eerdere behandeling die in opzet genezend was.

Gericht op micrometastasen te vernietigen (die zijn niet zichtbaar). Alleen curatief!

De behandeling moet opwegen tegen de gevolgen.

  • na (of tijdens) loco regionale behandeling residuele micrometastasen vernietigen
  • Het is een geschat effect op absolute en relatieve daling in het risico op een recidief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Neo-adjuvant

A
  • vóór de toepassing van een loco regionale behandeling
  • mogelijkheid om effect op primaire tumor te evalueren
  • gehoopt dat systematische behandeling die tumor respondeert ook gunstig effect zal hebben op micro metastasen
  • respons is in sommige gevallen gecorreleerd met prognose
  • significante tumorvolume afname -> minder mutilerende chirurgie

Of je adjuvant of neo-adjuvant (vooraf of achteraf) geeft maakt voor de overleving niets uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Tripple negatief

A

reageert niet op hormoontherapie en monoklonale therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Chemotherapie

A

Gezonde cellen hebben meer ‘repair mechanisme’, waardoor ze zich sneller herstellen.

Vaak verschillende chemo’s in combinatie. Gericht op verschillende fases van het delen.

  • medicijnen die de celdeling remmen of stoppen
  • toegediend via infuus, tabletten, injectie
  • effect op verschillende momenten van de celdelingscyclus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Log. kill

A

Chemotherapie doodt tumorcellen volgens een kinetiek van een 2e orde -> een kuur zorgt voor het doden van eenzelfde percentage tumorcellen.

Op basis van het percentage dat sterft wordt berekend hoe lang er doorgegaan wordt. Je hoopt dat leven in de laatste cellen niet meer mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Resistentie

A

Primaire resistentie

Secundaire resistentie:
tumor ontsnapt aan therapeutisch effect, na een initiële regressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Interne en externe radiotherapie

A

Extern:

  • stereotactisch: bundels komen op één punt samen om kleine volumes met hoge dosis te bestralen (gammaknife)
  • protontherapie: dosis verminderen, weefsel achter de tumor niet bestralen.

Intern:
radioactieve stof ingeplant in een orgaan, in direct contact met het gezwel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Karnofsky schaal

A

inschatten of het nog zin heeft om door te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Immunotherapie

A

Werkt via het immuunsysteem. Aanwakkeren zodat ze kankercellen herkennen

  • Behandeling cytokinen (bepaalde afweercellen bevorderen)
  • Targeted therapie

Herceptin werkt heel specifiek op de tumorcel (monoklonaal). Je wordt niet ziek, geen haaruitval etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hormoontherapie

A

Sommige tumors groeien obv hormonen, hiermee probeer je dat te verstoren.

  • De productie van hormonen wordt geblokkeerd
  • Het hormoon krijgt geen kans om te handelen op het niveau van zijn receptor (het slot wordt geblokkeerd)
  • Combinatie van beide.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Incidentie borstkanker

A

1 op de 8
25% jonger dan 45 jaar.

De incidentie is de laatste jaren gestegen. Met name vanwege bevolkingsonderzoek. Nu stabiliseert het.

5% erfelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Mammografie

A

Screeningsinstrument

Daarop zie je ook voorstadium (kalkspatjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer adjuvante systemische therapie?

A

Je behandelt voor 5% kans op winst. Dus 95% kans dat je voor niks behandelt.

Absoluut risico op 10 jaars recidief >25%
10 jaars mortaliteit van meer dan 15%

Risicoreductie op recifief 10%
Risicoreductie mortaliteit 4-5%

Hoe ouder iemand is, hoe minder winst je behaalt. Je kijkt naar de absolute winst (% kans op overlijden binnen 10 jaar)

Adjuvant is een statistisch gegeven. Het nut is voor iedereen anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Prognostische factoren

A

Bepalen risico op terugkomst

  • tumorgrootte
  • differentiatiegraad
  • hormoonreceptoren
  • HER-2-NEU status
  • okselklierstatus
  • leeftijd.

Obv prognostische factoren weten we of adjuvante therapie nodig is.

Als je niet hormoongevoelig bent is de tumor agressiever. Bij mensen die hormoongevoelig zijn wordt hormoontherapie gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Voornaamste bijwerkingen hormonale therapie

A

Korte termijn

  • misselijk
  • vermoeidheid
  • beenmergsuppressie
  • obstipatie

Lange termijn

  • vervroegde menopauze
  • cognitieve disfunctie
  • slapeloosheid
  • pijn
  • seksuele problemen, eetproblemen
39
Q

Goed om te onthouden

A
  • huidige chemotherapie en hormoontherapie effectief: curatiekansen steeds groter
  • korte en lange termijn effecten
  • goede voorlichting vóór behandeling: shared decision making
  • actief signaleren, herkennen en behandelen van late effecten
  • verder onderzoek naar behandelmogelijkheden van late effecten is nodig
  • Doel: optimale aandacht en behandeling van lange termijn gevolgen bij overlevers van kanker.
40
Q

Welke psychosociale problematiek komt het meest voor bij mammacarcinoom?

A
  • angst en onzekerheid voor, tijdens en na behandeling
  • Voortdurende dreiging dat de kanker terugkomt
  • Moeite met herintrede in het arbeidsproces en het ‘normale’ leven
  • slechtere KvL
  • depressie
  • verandering van het zelfbeeld.
41
Q

5 manieren hoe een persoonlijkheidsstoornis en somatische ziekte op elkaar in kunnen werken

A

Persoonlijkheid -> kanker en behandeling:

  • via gedrag (roken en alcohol) ontstaan en progressie van kanker
  • hulp zoeken, therapietrouw: late diagnose, slechtere prognose
  • (Tegen)overdracht reacties: suboptimale behandeling
  • Verkeerde interpretatie symptomen: latere diagnose

Kanker -> persoonlijkheid -> klachten:

  • Behandeling (pijnmedicatie): versterken persoonlijkheidskenmerken
  • Kanker -> versterkt persoonlijkheidsstoornis -> somatisatie
42
Q

Project verwijs-wijzer

A

Door middel van de PDQ-BC.

Dit bevordert de communicatie. PDQ-BC biedt de mogelijkheid om de zorgverlening aan te passen aan de individuele problematiek van de patiënt.

Verwijzing naar de juiste hulpverlener.

43
Q

Professionals en persoolijkheidsproblematiek

A
  • Voorlichten hoe ideale omstandigheden gecreëerd kunnen worden (rust, tijd, autonomie)
  • Uitleg over persoonlijkheidsstoornis en hechtingsstijl kan empathie vergroten
  • Belang van 1 lijn trekken, gezamenlijk bepalen welke lijn dit is.
  • Bij specifieke stoornissen specifiek advies.
44
Q

Psychologische interventies persoonlijkheid

A
  • Psycho-educatie
  • CGT(disfunctionele gedachten)
  • Mindfulness
  • COMET training (negatief zelfbeeld verbeteren)
  • EMDR (voor verleden en toekomst)
  • doorverwijzen en evt onderhoudsbehandeling ivm wachttijden.
45
Q

Persoonlijkheid en hechting

A

Als je bewust bent van een hechtingsstijl dan kun je daarop aansluiten. Hechting kan een stukje verklarend zijn.

46
Q

Vermijdende hechting

A

Deze patiënten zullen minder snel naar het ziekenhuis gaan en niet aangeven als het niet goedgaat. Eerder geneigd tot somatisatie.

47
Q

Gedesoriënteerd

A

Kan bijvoorbeeld leiden tot borderline

48
Q

Cluster A

A

Het is vaak een vermijdende of gedesoriënteerde hechting, daarom is vertrouwensrelatie belangrijk. Geen beloftes doen die je niet waar kunt maken, vaste overlegmomenten. Bespreken wat ze nodig hebben.

Deze groep kan vaak inwerken op je onderbuikgevoel.

Differentiaal: austisme.

  • Paranoide
  • Schizoide
  • Schizotypisch
49
Q

Cluster B

A
  • Antisociaal.
    Bij deze groep moet je grenzen stellen, iets autoritairder zijn.
  • Borderline
    consequent, weten dat je beschikbaar bent.
    Differentiaal: bipolaire stemmingsstoornis
- Histronisch
gedoseerde emoties (moment voor inplannen), spiegelen
  • Narcistisch
    autonomie benadrukken, bij betrekken, kijken waar ze controle op hebben
    Differentiaal: psychopaat, manie
50
Q

Cluster C

A

Dit is de groep die het vaakst onopgemerkt blijft. Deze mensen komen vaak niet op afspraken, zoeken te laat hulp, zijn niet therapietrouw. EMDR op de toekomst kan hulp geven.

  • Vermijdend
    differentiaal: sociale angst
  • Afhankelijk
    letten op overbetrokkenheid, zelfredzaamheid vergroten
  • Dwangmatig
    differentiaal: OCD
51
Q

Categoraal

A

Vakjesdenken, je hebt het wel of niet. Dit kan ervoor zorgen dat je dingen mist. Voor behandeling en verzekering werkt het beter.

Voor onderzoek kun je hierdoor met een grotere groep werken. Anders n=1

Dimensionaal: Er is veel comorbiditeit en heterogeniteit binnen dezelfde groep.

52
Q

Relatie tussen dispositionele angst en kwaliteit van leven

A

Dispositionele angst: stabiele karaktereigenschap. Geneigd om situaties als bedreigend of angstig te ervaren.

Dispositionele angst kost veel energie en daarom meer vermoeidheid.

De combinatie van de diagnose borstkanker en dispositionele angst beïnvloeden de KvL negatief.

53
Q

Verschil tussen gezondheidsstatus, gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven en kwaliteit van leven

A

Gezondheidsstatus:
Weerspiegelt functionele beperkingen.

Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven:
beperkt zich tot het fysiek, psychologische en sociale domein. Zegt hoeveel mensen worden gehinderd door beperkingen in hun gezondheid.

Kwaliteit van leven:
Geeft de tevredenheid in het algemeen aan. Je perceptie van je positie in het leven, in de context van cultuur, systeem waarin je leeft, je doelen, verwachtingen en standaarden.

Het oordeel wat aan iemand’s gezondheidsstatus hangt kan per persoon verschillend zijn.

Gezondheidstatus en kwaliteit van leven hoeven niet hetzelfde te zijn.

54
Q

Slechtnieuwsgesprek

A
  • tactvolle woordkeuze (implicit language)
  • tijd geven te verwerken en te reageren
  • checken of informatie begrepen wordt
  • laat ze iemand meenemen
55
Q

Onderzoek slecht nieuws Del Vento

A

Kern artikel: het is onderzocht bij vrijwilligers. Als het bij echte patiënten is nemen ze geen informatie op bij stress van slecht nieuws. Dan is het beter om een tweede gesprek te plannen.

Interne validiteit valt te betwisten.

56
Q

Onderzoek Mager en Andrykowski over psychologische aanpassing

A

Ze gebruiken hele specifieke testen, maar ze kijken niet naar het algemeen psychologisch functioneren. Er wordt geen duidelijke definitie gesteld wat psychologische aanpassing is.

-> coping, sociale steun, activeren van hulpbronnen zou je ook kunnen meten.

Cross-sectioneel: het gaat over nu, er is geen referentiepunt.

57
Q

Factoren die psychologische aanpassing bij borstkankerpatiënten voorspellen

A
  • competentie van de arts
  • perceptie van emotionele ondersteuning
  • interpersoonlijke kwaliteiten van de arts

Inkomen en leeftijd hebben beide positieve correlatie, dus hoe hoger hoe beter de aanpassing.

58
Q

Twee screeningsprogramma’s in NL

A

Borstkanker
- bevolkingsonderzoek dmv mammografie

Darmkanker
- dmv colonscopie

Borstkanker is screening 50-75 jaar
Darmkanker is tussen 55-75
Baarmoederhals is vanaf 30

59
Q

Doel van screening

A

Systematische vroegdiagnostiek, met als doel de levensverwachting voor die groep te verbeteren en de prognose voor die tumor te verbeteren. Het doel is maligne processen van ontremde celgroei in een zodanig vroege fase opsporen, dat uitgroei tot een dodelijke ziekte wordt voorkomen.

60
Q

False-positive

A

Je wordt ten onrechte uit de screening gepikt.

Kans dat je er bij borstkankerscreening uit wordt gepikt is 2,5%

De kans op 1x een vals positieve uitslag bij een mammografie in 10 jaar is 49%.

61
Q

False-negative

A

Je wordt ten onrechte niet uit de screening gepikt.

62
Q

Percentage vrouwen bij wie wat gevonden wordt tijdens

Borstkankerscreening

A

10%

63
Q

Lead-time bias

A

Het is eerder ontdekt, maar iemand leeft even lang.

Lead-time bias betekent dat de diagnose mammacarcinoom eerder wordt gesteld ten gevolge van screening, wat leidt tot een betere stadiumoverleving, maar niet tot een lagere kankersterfte. Anders geformuleerd: de patiënt leeft langer met de wetenschap dat ze een mammacarcinoom heeft, maar ze leeft niet langer.

64
Q

Length-time bias

A

Length-time bias wil zeggen dat agressieve tumoren sneller klachten veroorzaken en de patiënt deze zelf eerder ontdekt, terwijl het juist de trager groeiende tumoren zijn die door screenen aan het licht komen. In extreme gevallen kan dit leiden tot overdiagnostiek en -behandeling.

65
Q

Aspecten die mee worden genomen bij screening

A
  • kosten (kost ongeveer 100 miljoen)
  • capaciteit
  • ethiek
  • goedkoper op lange termijn?
66
Q

Nadeel screening medisch gezien

A

Met een biopt afnemen kun je kanker verspreiden, bloedingen nav biopt, infecties, pijn.

67
Q

Psychische gevolg screening

A

ANGST, onzekerheid, verdriet, KvL achteruit, vertrouwen in lichaam verliezen, depressie.

Als het meevalt: alsnog angstig zijn door veel bewustzijn en wantrouwen van de uitslag.

Vanuit angstcultuur willen we alles screenen, want dat levert zekerheid op. Maar die (schijn)zekerheid kan ook onzekerheid geven.

68
Q

Angst, depressie en kanker

A

Veel overlap tussen symptomen van angst, depressie en oncologiebehandeling. Dus met afvinken van de symptomen kom je er niet achter waar het vandaan komt.

69
Q

Prevalentie depressie bij kanker

A

Er is een grote marge in de prevalentie (10-50%), is ook afhankelijk van meetinstrumenten.

Bij BDI zitten veel vragen over lichamelijke klachten, daar scoren oncologiepatiënten snel hoog op.

Meetmoment verschilt ook. In het begin van de behandeling is het anders dan erna. Dan vallen ze in een zwart gat.

70
Q

Meest last van depressie in de laatste fase

A

Ze komen ‘gezond’ in het ziekenhuis, stappen daar op een sneltrein en razen door. Constant zorg en erg gericht op het lichaam. Na de behandeling moeten ze door met hun leven en worden er weer dingen van ze verwacht, sociale steun wordt minder.

Gemiddeld duurt het na chemo een jaar voordat je weer de oude bent.

71
Q

Vermoeidheid bij kanker

A

Percentage vermoeidheid is heel hoog, komt ook door chemo en bestraling. Belangrijk om dat te normaliseren, mensen denken dat ze de enige zijn.

Tijdens de behandeling is de vermoeidheid het grootst (maar dan past het in het kader).

Na de behandeling wordt vermoeidheid een probleem, want dan moeten ze van hunzelf weer verder.

Kern is dat mensen moeten luisteren naar hun lichaam. Tijdens de behandeling lukt dat aardig, na de behandeling is dat lastig (overactiviteit)

Tekening!
Iedereen heeft die grens, bij de een ligt die hoger dan bij de ander. Als je de grens overschrijd, krijg je steeds minder energie, wordt je met minder energie wakker. Dan ga je richting chronische vermoeidheid.

Na een activiteit moeten die mensen een rapportcijfer geven aan hun energie, dan voelen ze de grens beter aan.

Bij vermoeidheid moet je heel erg doorvragen. Wat voor de een veel doen is, is voor de ander normaal. Over-of onderactiviteit.

Altijd moeten, vaak geen willen of kunnen. Controle willen houden.

72
Q

Psychische behandeling

A

CGT:

  • disfunctionele gedachten ombuigen naar functionele
  • gedragingen uitdagen, uit de comfort-zone halen.
  • Exposure in vivo
  • Psycho-educatie:

Situatie -> gedachten -> Angst -> lichamelijke reactie.

bijv:
wakker worden met pijn -> ‘ojee kanker is terug’ -> angst -> lichamelijke reactie.

Als ze zelf de cirkel kunnen doorbreken krijgen ze meer controle terug.

73
Q

Angst bij kanker

A

Komt heel veel voor! 10-50%

Vaak eerst angst en daarna ontwikkelt eventueel een depressie (dat komt minder voor)

De emotie van de partner die erachter zit is ook van belang.

74
Q

Slokdarmcarcinoom

A

25-30% kan geopereerd worden en is gericht op genezing.

Vaak groeit de tumor in de slokdarm dicht, waardoor mensen niet meer kunnen eten.

Meest kenmerkende symptoom: niet goed kunnen slikken

Snelle diagnostiekmethode: contrastvloeistof drinken en kijken of er iets zit.

Daarnaast; endoscopie met biopten + aanvullend onderzoek

75
Q

Darmkanker

A

Komt vaker voor in de dikke darm.

Erfelijke aandoeningen:

  • Lynch
  • FAP

Naadlekkage na colonresectie: de buikwand wordt geÏnfecteerd en het lichaam reageert met een ontsteking.

76
Q

Relatie tussen borstkanker en de pil

A

Er is een verhoogde kans, maar die kans is relatief, de kans is heel klein.

77
Q

Methode borstkankeronderzoek

A

De belangrijkste is mammografie.
Je weet dan alleen dat er iets afwijkends is, niet wat het is, een cyste of iets kwaadaardigs.

De beste methode is echo, dan kun je zien wat er aan de hand is.

78
Q

Debulking

A

Je haalt 95% van de tumor weg. Je weet dat er nog tumorcellen zitten, maar je hebt de grote bulk weggehaald, waardoor de chemo kan aanslaan op de tumor. Anders is de tumor te groot voor de chemo.

79
Q

Celdelingen tumor

A

Een tumorcel heeft gemiddeld 30 verdubbelingen nodig totdat die 1cm3 groot is.

De volgende 10 verdubbelingen neemt het volume toe tot 1000cm3. Dit duurt 6-8 jaren.

Het evenwicht tussen celaanmaak en celafbraak is verstoord. Er worden meer cellen gevormd dan dat er ten gronde gaan.

80
Q

Meest voorkomende routes metastasering

A
  • lymfebanen
  • bloed
  • weefselvocht

Het vaakst naar longen, lever, bot en hersenen.

Nauwelijks naar het hart, omdat er een grote bloedmassa door het hart gaat. Het zou alleen in kransaders kunnen vastlopen.

81
Q

Waardoor ontstaan tumoren?

A

Het gevolg van celveranderingen (transformatie)
Daardoor ontregeling van celgroei en differentiatie.

Meestal ontstaat het door omgevingsfactoren. Soms door erfelijke afwijkingen in het genoom. Ook kunnen erfelijke factoren en omgevingsfactoren samenwerken.

Bij overerving: niet één enkele, maar meerdere veranderingen in het genoom zijn nodig om een cel te transformeren en zo de tumorstamcel te doen ontstaan.

82
Q

Tumoren waarbij hormonale factoren een rol spelen

A
  • borstkanker
  • prostaatkanker
  • baarmoeder/eierstokkanker

Hormonen spelen meer een rol als promotor dan als initiator.

83
Q

Rol van immuunsysteem bij het ontstaan van kanker

A

Het immuunsysteem is in staat om tumorcellen in een vroeg stadium van de ontwikkeling op te ruimen. Als de tumorcellen hieraan ontsnappen zal er een klinisch manifeste tumor ontstaan.

84
Q

Klachten waar longkankerpatiënten mee komen:

A

benauwdheid, vermoeidheid, hoesten, gewichtsverlies, bloed ophoesten.

Specifieke klachten: te maken met de uitzaaiingen.

De long is een grote zak lucht, waardoor je vaak niet merkt dat daar een tumor in zit. Daarom komen uitzaaiingen veel voor.

Uitzaaiingen -> hersenen, bijnieren (ook bot en ribben)

Hoe centraler de kanker in de long, hoe sneller uitzaaiingen.

85
Q

Oorzaken longkanker

A

Het krijgen van longkanker is niet genetisch, maar je kunt genetisch wel meer aanleg hebben om kanker te ontwikkelen.

Alle chemische stoffen die je inademt kunnen cellen beïnvloeden door chemische reacties.

In 1 sigaret zitten meer dan 3000 chemische stoffen.

Fijnstof is een van de veroorzakers van COPD, zit overal in de lucht.

Als je maar lang genoeg ontsteking hebt, dan heb je de kans op maligne ontaardigng. Daarom is COPD verhoogde kans op longkanker.

86
Q

Roken en longkanker

A

Roken geeft 30 keer zoveel kans op longkanker.

Als je gerookt hebt kon je nooit meer naar de status niet-roker. je hebt ongeveer 2x zoveel kans.

87
Q

Testen voor longkanker

A

Je ontdekt het op de CT bij minstens 1cm, daar zitten al triljarden cellen en het is al 5-7 jaar aan het groeien.

88
Q

Pancoast:

A

Ingroei in zenuwen, tumor bovenin de long, boven de eerste rib.

Vier oorzaken als je iets ziet:

  • aangeboren
  • verworven (bijv ongeluk)
  • infectie
  • nieuw-vorming (kanker, goedaardig)
89
Q

VCSS

A

Vena casa symperium syndroom

Bloed uit hoofd en armen kan niet goed naar het hart terug

90
Q

Kleine en grootcellige kanker

A

Kleincellige kankers zijn vaak harde groeiers

adeno kom j etegen in de klieren (darmen, borst) = langzame groeier

Bac is kanker die uitgaat vanuit de longblaasjes

91
Q

Diagnose kanker

A

Kanker is een weefseldiagnose, geen CT-scan of MRI diagnose.

  • longfoto van twee kanten, omdat hart een schaduw geeft op de foto.

CT laat plakjes zien, waardoor je de relatie van de afwijking tov omringende structuur kunt zien.

Bronchoscopie: via de luchtweg kijken. Voordeel: je hebt weefsel om te onderzoeken, weefseldiagnose.

PET: oplichten wat actief is (die nemen meer suiker op). Bevestigd vermoeden over kwaadaardigheid of over lymfeklieren.

EUS: Kijkertje via slokdarm en daarmee echo maken en met een naald cellen prikken.

EBUS: Bedoeld om lymfeklieronderzoek te doen. Kijkertje via de bronchus, daarmee echo maken en met een naald cellen prikken.

92
Q

Behandeling longkanker

A

20-25% komt in aanmerking voor een operatie.

Je moet zowel een stuk van de long als de lymfekliertjes (N1 kliertjes) weghalen, want daarmee wordt het gemetastaseerd.

Het kan alleen uit de long als het niet uitgezaaid is. Van te voren kijk je goed of die patiënt een deel van de long kan missen + wat het hart aankan.

8 van de 10 longkankerpatiënten komen niet bij de chirurg.

Soms opereren om complicaties te verbeteren, is palliatie.

Vaak niet te genezen, omdat het is vastgegroeid aan omringend weefsel of ivm metastasen.

Je doet geen operatie omdat:

  • metastasen
  • comorbiditeit
  • beperkte longfunctie
  • cardiale beperking
  • wenst geen behandeling meer
  • hoge leeftijd.
93
Q

N-codes

A

Hoe hoger het getal erachter, hoe verder weg de lymfeklieren.

Je wilt weten waar de N2-klieren zitten (lymfeklieren buiten de long)

94
Q

Bij wie adjuvante chemo?

A

Alle vrouwen tot 70 jaar met N+ (positieve klieren) of ongunsig N0.

Leeftijd <35 jaar, behalve graad I tumor.
Leeftijd > of gelijk 35 jaar, tumor I van 1-2 cm en graad II of meer met tumor van >2cm.