6.4 - L'aménagement intérieur Flashcards

(66 cards)

1
Q

een dak

A

un toit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik heb een kamer onder het dak.

A

J’ai une chambre sous le toit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een muur

A

un mur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik moet de muren nog versieren.

A

Je dois encore décorer les murs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een lift

A

un ascenseur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nemen we de lift?

A

On prend l’ascenseur?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een deur, een poort

A

une porte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Doe de deur dicht!

A

Ferme la porte!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is de schoolpoort nog open.

A

La porte de l’école est encore ouverte?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een venster, een raam

A

une fenêtre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Doe het raam dicht. Ik heb kou.

A

Ferme la fenêtre. J’ai froid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een tapijt

A

un tapis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het tapijt is vuil.

A

Le tapis est sale.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het comfort

A

le confort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

We hebben hier niet veel comfort.

A

On n’a pas beaucoup de confort ici.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

comfortabel

A

confortable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dat is een comfortabel bed.

A

C’est un lit confortable.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

proper

A

propre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Is je kamer altijd proper?

A

Ta chambre est toujours propre?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vuil

A

sale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De keuken is vuil.

A

La cuisine est sale.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de luxe

A

le luxe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat een luxe!

A

Quel luxe!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Het is geen grote luxe, maar het is gezellig!

A

Ce n’est pas le luxe, mais c’est sympa!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de wanorde
le désordre
26
Wat een wanorde! Je zou je kamer moeten opruimen.
Quel désordre. Tu devrais ranger ta chambre!
27
uitgerust
équipé
28
Ze hebben een ingericht keuken.
Ils ont une cuisine équipé.
29
ruim
spacieux
30
Die kamer is niet erg ruim.
Cette chambre n'est pas très spacieuse.
31
eigen / proper
propre
32
Hij heeft zijn eigen kamer.
Il a sa proper chambre.
33
Leg een proper tafelkleed op.
Mets une nappe propre.
34
in goede staat
en bon état
35
Dat huis is nog in goede staat.
Cette maison est encore en bon état.
36
stromend water
l'eau courante
37
Is er stromend water?
Il y a l'eau courante?
38
een gordijn
un rideau
39
een spot
un spot
40
een tapijt
un tapis
41
een (kroon)luchter
un lustre
42
het licht
la lumière
43
het vast tapijt
la moquette
44
het behangselpapier
le papier peint
45
Ik ga gebloemd behangselpapier nemen.
Je vais prendre du papier peint à fleurs.
46
een trede
une marche
47
een open haard (in Wallonië)
un feu ouvert (en Wallonie)
48
een bel
une sonnette
49
Tiens, er is geen bel. Je moet kloppen.
Tiens, il n'y a pas de sonnette. Il faut frapper.
50
een korf, een mand
un panier
51
een kussen
un coussin
52
een poster
un poster
53
inrichten
aménager
54
Weet je al hoe je je kamer gaat inrichten?
Tu sais déjà comment tu vas aménager ta chambre?
55
versieren
décorer
56
Wie heeft die kamer versierd?
Qui a décoré cette chambre?
57
schilderen
peindre
58
Ik ga de muren wit schilderen.
Je vais peindre les murs en blanc.
59
opnieuw inrichten, herinrichten
réaménager
60
Ze zouden die winkel opnieuw moeten inrichten.
Ils devraient réaménager ce magasin.
61
vervangen
remplacer
62
We zouden het vast tapijt moeten vervangen.
Il faudrait remplacer la moquette.
63
de uitgang
la sortie
64
Ik zal aan de uitgang op je wachten.
Je t'attendrai à la sortie.
65
de ingang
l'entrée
66
Waar is de ingang?
Où se trouve l'entrée?