6.8 - Travaux ménagers Flashcards by Robbe Boyen

Q

de tafel dekken

A

mettre la table

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Heb je de tafel al gedekt?

A

Tu as déjà mis la table?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(de tafel) afruimen

A

débarrasser (la table)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Mag ik afruimen?

A

Je peux débarrasser (la table)?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

afwassen, de afwas doen

A

faire la vaisselle

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ik was niet graag af.

A

Je n’aime pas faire la vaisselle.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(de borden) afdrogen

A

essuyer (les assiettes)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Droog eerst de glazen af.

A

Essuie d’abord les verres.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de bedden opmaken

A

faire les lits

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik ga de bedden opmaken.

A

Je vais faire les lits.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

schoonmaken, poetsen

A

nettoyer

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ik moet de badkamer nog schoonmaken.

A

Je dois encore nettoyer la salle de bains.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

vegen, borstelen, opvegen

A

balayer

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Je hebt de keuken niet goed geveegd.

A

Tu n’as pas bien balayé la cuisine.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Er ligt nog vuil onder de tafel.

A

Il y a encore des saletés sous la table.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

opruimen

Study These Flashcards

A

ranger

Q

Ik heb geen zin om mijn kamer op te ruimen.

Study These Flashcards

A

Je n’ai pas envie de ranger ma chambre.

Q

iets leegmaken

Study These Flashcards

A

vider quelque chose

Q

Je moet de papiermand nog leegmaken.

Study These Flashcards

A

Tu dois encore vider la corbeille à papier

Q

de was doen

Study These Flashcards

A

faire la lessive

Q

Leg het vuile linnen op de wasmachine.

Study These Flashcards

A

Mets le linge sale sur la machine à laver.

Q

Ik zal vrijdag de was doen.

Study These Flashcards

A

Je ferai le lessive vendredi.

Q

(de was) strijken

Study These Flashcards

A

repasser (le linge)

Q

Wil je mijn jeans strijken?

Study These Flashcards

A

Tu veux repasser mon jeans?

een vlek verwijderen

enlever une tache

Ik heb geprobeerd om deze vlek te verwijderen, maar ze gaat er niet uit.

J'ai essayé d'enlever cette tache, mais ça ne part pas.

de ruiten wassen (een ruit)

laver les vitres (une vitre)

Ga jij de ruiten wassen? Het regent!

Tu vas laver les vitres? Il pleut!

het gras maaien

tondre la pelouse

Ik maai het gras één keer per week.

Je tonds la pelouse une fois par semaine.