Hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

Accelerator

A

Hiermee wordt het verband tussen een veranderende productie en investeringen weergeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afgeleide vraag

A

Vraag door bedrijven naar producten en diensten die nodig zijn bij het voortbrengen van goederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Arbeidsmarkt

A

Het geheel van vraag naar arbeid door werkgevers en het aanbod van arbeid door personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Arbeidsproductiviteit

A

Dit is de gemiddelde productie per arbeidskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bedrijfskolom

A

De bedrijfskolom geeft de verschillende bedrijfstakken aan die een product doorloopt van grondstofproducent tot eindconsument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bestedingseffect

A

Van investering door investeringen wordt er vraag door bedrijven uitgeoefend de bestedingen nemen toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bestedingsinflatie

A

Prijsstijging die ontstaat in een situatie van hoogconjunctuur waarbij de bestedingen te hoog oplopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bezettingsgraad

A

Mate waarin de aanwezige kapitaalgoederen worden benut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Business- to- business

A

Alle organisatie die producten en diensten kopen om te gebruiken bij de productie van andere goederen en diensten of deze verhandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Capaciteitseffect

A

Van investeringen ; door investeringen wordt de productiecapaciteit vergoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Conjunctuurgevoeligheid

A

De mate waarin een bedrijf gevoelig is voor een verandering van de conjunctuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Conjunctuurindicatoren

A

Dit zijn indicatoren die voorlopen op de conjunctuur en die inzicht verschaffen in de toekomstige conjunctuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Constante kosten

A

Kosten die afhankelijk zijn van de bedrijfsdrukte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Consumentenmarkt

A

Alle personen die goederen of diensten verwerven voor eigen gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Consument vertrouwen

A

Het vertrouwen en verwachtingen van consumenten over de ontwikkelingen van de Nederlandse conjunctuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Depressie

A

Periode van langdurige economische teruggang

17
Q

Inkomenselasticiteit

A

De verandering van de vraag naar product bij een verandering van inkomen

18
Q

Kapitaalproductiviteit

A

De verhouding van de productie en de waarde van de kapitaalgoederen waarmee deze productie is gerealiseerd

19
Q

Kosteninflatie

A

Een vorm van inflatie waarbij de prijsstijging veroorzaakt wordt door kostenstijgingen

20
Q

Laagconjunctuur

A

Periode van teruglopende bestedingen en productie waarbij bedrijven worden geconfronteerd met overcapaciteit

21
Q

Multiplier

A

Ook wel vermenigvuldiger; het getal waarmee de initiële bestedingsverandering moet worden vermenigvuldig om de uiteindelijke bestedingsverandering te krijgen

22
Q

Onderbesteding

A

Periode waarin de bestedingen te laag zijn om alle productiecapaciteit te benutten

23
Q

Overbesteding

A

Periode waarin de omvang van de bestedingen de productiecapaciteit overtreft

24
Q

Overcapaciteit (van een economie)

A

Het verschil tussen de maximaal mogelijke en werkelijke productie

25
Q

Producten vertrouwen

A

Indicator waarmee het vertrouwen in de economie van industriële bedrijven wordt gemeten

26
Q

Productiecapaciteit

A

Maximaal mogelijke productie indien alle productiefactoren worden ingeschakeld

27
Q

Productiefactoren

A

Dit zijn natuur, arbeid en kapitaal; alleen op basis hiervan is productie mogelijk

28
Q

Recessie

A

Economische teruggang; indien een economie twee kwartalen achtereen krimpt, is er spraken van een recessie