7 + 8 Flashcards

(47 cards)

1
Q

Wat is een populatie?

A

Alle mensen waarover de onderzoekers iets willen zeggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een steekproef?

A

Een groep die je trekt uit de populatie waarbij onderzoekers de metingen gaan doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een case/element?

A

Een eenheid van de populatie, bijvoorbeeld een persoon of een bedrijf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een aselecte steekproef?

A

Een willekeurige steekproef waarbij elk element dezelfde kans heeft om in de steekproef te zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een steekproefkader?

A

Een lijst van alle elementen in de populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 4 fasen bij het nemen van een aselecte steekproef?

A
  1. Vind een geschikt steekproefkader. 2. Bepaal een geschikte steekproefomvang. 3. Kies de meest geschikte steekproefmethode. 4. Controleer of de steekproef representatief is voor de populatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is representativiteit?

A

Een steekproef die een afspiegeling vormt van de populatie op relevante criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de relatie tussen steekproefomvang en nauwkeurigheid?

A

Hoe meer mensen je bevraagt, hoe nauwkeuriger de resultaten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de mogelijke fouten bij hypothesetoetsing?

A

Type 1 fout: kans dat nulhypothese waar is, maar toch verwerken. Type 2 fout: kans dat nulhypothese onterecht verworpen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een foutmarge van 5% bij een populatie van 50 mensen?

A

44 mensen zijn nodig in de steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het responspercentage?

A

Het percentage mensen dat de vragenlijst invult ten opzichte van het totaal aantal mensen in de steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een enkelvoudige aselecte steekproef?

A

Willekeurig namen uit een hoed trekken, in de praktijk vaak met een computer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een systematische aselecte steekproef?

A

Een steekproef waarbij je om de n-de persoon kiest uit een lijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een gestratificeerde aselecte steekproef?

A

Een steekproef waarbij je groepen maakt op basis van kenmerken en binnen die groepen willekeurig kiest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een clustersteekproef?

A

Een steekproef waarbij je volledige clusters selecteert, zoals afdelingen binnen een bedrijf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen gestratificeerde en clustersteekproef?

A

Bij gestratificeerde steekproeven haal je mensen uit strata, terwijl je bij clustersteekproeven volledige clusters selecteert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een quotasteekproef?

A

Een selecte steekproefmethode waarbij de steekproef bepaalde kenmerken vertoont van de populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een doelgerichte steekproef?

A

Een selecte steekproefmethode waarbij het oordeel van de onderzoeker bepaalt welke cases deel uitmaken van de steekproef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een sneeuwbalsteekproef?

A

Een selecte steekproefmethode waarbij respondenten nieuwe respondenten aanbrengen.

20
Q

Wat is een zelfselecterende steekproef?

A

Een selecte steekproefmethode waarbij de persoon zelf kan kiezen om deel uit te maken van de steekproef.

21
Q

Wat is een gemakssteekproef?

A

Een selecte steekproefmethode waarin cases alleen worden gekozen omdat ze het gemakkelijkste te verkrijgen zijn.

22
Q

Wat is primaire kwantitatieve dataverzameling?

A

Gestructureerde waarneming die gerelateerd is aan het gebruik van vragenlijsten met duidelijk vastgestelde regels.

23
Q

Wat zijn de voordelen van gestructureerde waarneming?

A

Objectief en eenvoudig, iedereen kan worden opgeleid om dit te doen.

24
Q

Wat zijn de nadelen van gestructureerde waarneming?

A

Kost veel tijd en levert alleen informatie op over datgene wat je van tevoren hebt voorzien.

25
Wat is validiteit?
De mate waarin methoden voor het verzamelen van gegevens nauwkeurig meten wat ze zouden moeten meten.
26
Wat zijn de drie soorten fouten die de validiteit kunnen aantasten?
1. Proefpersoonfout. 2. Tijdfout. 3. Waarnemereffect.
27
Wat is een strategie om waarnemerseffect te vermijden?
Minimale interactie en gewenning.
28
Wat is het responspercentage bij online vragenlijsten?
Het responspercentage is vaak heel laag.
29
Wat is een manier om het responspercentage te verhogen?
De onderzoeker moet een nieuwe enveloppe en postzegel bijsteken.
30
Wat zijn de voordelen van deelname aan een onderzoek?
Het responspercentage is veel hoger en het kan mensen helpen als ze iets niet goed snappen, mits de uitleg bij iedereen hetzelfde is.
31
Wat zijn de nadelen van face-to-face onderzoeken?
Het kost veel geld en tijd.
32
Wat zijn duidelijke vragen?
Vragen waarin bepaalde dingen moeten worden aangekruist, en niet open antwoorden.
33
Wanneer gebruik je kwalitatief onderzoek?
Als je open antwoorden niet in cijfertjes kunt gieten.
34
Wat moet je altijd doen bij het opstellen van een vragenlijst?
Start vanuit je onderzoeksvraag.
35
Hoe operationaliseer je concepten?
Door ze meetbaar te maken en om te zetten in een vorm die gemeten kan worden.
36
Wat is een voorbeeld van een onderzoeksvraag?
Wat is de invloed van de persoonlijkheid op het krijgen van een burnout?
37
Wat is belangrijk bij het maken van een vragenlijst?
Gebruik indien mogelijk bestaande gevalideerde vragenlijsten.
38
Wat zijn de verschillende soorten validiteit?
Criteriumvaliditeit, inhoudsvaliditeit, constructvaliditeit.
39
Wat is prediktieve validiteit?
Het voorspellen van wat er in de toekomst gaat gebeuren.
40
Wat is interne consistentie?
Verschillende vragen die hetzelfde meten, moeten vergelijkbare antwoorden opleveren.
41
Noem een soort vraag.
Open vragen.
42
Geef een voorbeeld van een lijstvraag.
Wat is uw religie? – Christelijk – Hindoe – Geen – Anders.
43
Wat zijn controle vragen?
Vragen voor de onderzoeker om de betrouwbaarheid van de vragenlijst te controleren.
44
Wat zijn do's bij het opstellen van vragen?
Stel duidelijke en specifieke vragen.
45
Wat moet je niet doen bij het opstellen van vragen?
Vraag geen dingen die men niet kan weten of zich niet kan herinneren.
46
Waarom is een introductie belangrijk?
Om jezelf voor te stellen en de respondenten te informeren over de vragenlijst.
47
Wat is het doel van een pretest?
Te controleren of iedereen de vragen begrijpt en of extra instructies nodig zijn.