7 - Tegenwoordige tijd van werkwoorden op -are Flashcards
(40 cards)
1
Q
vrezen
A
temere
2
Q
gestreept
A
a righe
3
Q
de wet
A
la legge
4
Q
een abonnement nemen
A
fare l’abbonamento (m)
5
Q
de leerling / de leerlinge
de schooljongen / het schoolmeisje
(lagere school)
A
l’alunno (m) / l’alunna (f)
lo scolaro / la scolara
6
Q
het konijn
A
il coniglio
7
Q
lesgeven
A
insegnare
8
Q
verkeerd
A
sbagliato / sbagliata
9
Q
inslaan (met de auto)
A
imboccare
10
Q
graag, gewillig
A
volentieri
11
Q
de wedstrijd
A
la partita
12
Q
de gymnastiek
A
la ginnastica
13
Q
de sportschool
A
la palestra
14
Q
het kopje
A
la tazzina
15
Q
de puppy
A
il cucciolo
16
Q
de verkeersagent / de verkeersagente
A
il vigile / la vigilessa
17
Q
stoppen, tegenhouden
A
fermare
18
Q
uitlenen
A
prestare
19
Q
verlangen
A
desiderare
20
Q
iets uitmaken
A
importare
21
Q
de geoloog / de geologe
A
il geologo / la geologa
22
Q
de geologie
A
la geologia
23
Q
het lid
A
il socio / la socia
24
Q
ontwerpen
A
progettare
25
cadeau geven
regalare
26
de muis
it topo
27
stil, zwijgend
zitto / zitta
28
lijken
sembrare
29
Stilte! (2)
Silenzio!
Zitto!
30
het hondenhok
la cuccia
31
wandelen
camminare
32
te weinig
troppo poco
33
lui
pigro / pigra
34
genezen, behandelen
curare
35
de ziekte
la malatt**i**a
36
leveren
consegnare
37
de burgemeester / de burgemeesteres
il s**i**ndaco / la s**i**ndaca
38
inschatten
stimare
39
het gevaar
il per**i**colo
40
een korte wandeling maken (2)
fare due passi (m)
fare quattro passi (m)
