8 - Tegenwoordige tijd van werkwoorden op -ere Flashcards
(44 cards)
1
Q
blijven
A
rimanere
2
Q
kiezen
A
scegliere
3
Q
losmaken, smelten
A
sciogliere
4
Q
houden
A
tenere
5
Q
verwijderen, uittrekken
A
togliere
6
Q
het vuur
A
il fuoco
7
Q
dirigeren, beheren
A
dirigere
8
Q
de fabriek
A
la fabbrica
9
Q
de haast
snel
A
la fretta
in fretta
10
Q
winnen
A
vincere
11
Q
het stof, het poeder
A
la polvere
12
Q
de pasgeborene (m/v)
A
il neonato / la neonata
13
Q
huilen
A
piangere
14
Q
lachen
A
ridere
15
Q
het sap
het versgeperst sap
A
il succo
la spremuta
16
Q
de strip
A
il fumetto
17
Q
de knoop
A
il nodo
18
Q
glimlachen
A
sorridere
19
Q
het onkruid, de wiet
A
l’erbaccia (f)
20
Q
de pil
A
la pastiglia
21
Q
het donker
A
il buio
22
Q
een fout begaan
A
commettere un errore
23
Q
bakken, frituren
A
friggere
24
Q
melken
A
mungere
25
verbergen
nasc**o**ndere
26
de prooi
la preda
27
schijnen, stralen
spl**e**ndere
28
de rivier
il fiume
29
stromen, vloeien
sc**o**rrere
30
Verdomme!
Accidenti!
31
de misdaadfilm
il film giallo
32
mompelen
borbottare
33
het blikje
la lattina
34
de schaamte
la vergogna
35
onwetend
ignorante
36
corrigeren
corr**e**ggere
37
het orkest
l'orchestra (f)
38
de matroos
il marinaio
39
het tapijt
il tappeto
40
Ik ben weg!
Vado via!
41
het leger
l'es**e**rcito (m)
42
binnenvallen
inv**a**dere
43
vijandig
nemico / nemica
44
bestaan
es**i**stere