Tentamen 2018 dec Flashcards

1
Q

De richting van case- control studie is van

A

uitkomst naar blootstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke van de onderstaande studies is het minst geschikt om een causaal verband tussen
een determinant en een uitkomst aan te tonen?

A. Cohort onderzoek
B. Case-control onderzoek
C. Cross-sectioneel onderzoek
D. Gerandomiseerd onderzoek

A

cross sectioneel onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In de krant staat een oproep voor gezonde mannen en vrouwen om zich aan te melden voor een onderzoek naar een nieuw geneesmiddel om hypertensie te voorkomen. In dit onderzoek wordt de concentratie geneesmiddel in het bloed na inname van het geneesmiddel onderzocht, waarbij verschillende doseringen van het middel worden vergeleken. Verder worden veiligheid en verdraagzaamheid onderzocht.
Welk epidemiologisch onderzoeksdesign is hier toegepast?

A

Interventie onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In een artikel over het risico op cardiovasculaire ziekte bij het gebruik van de cholesterolverlager ezetimibe bovenop statine, na een acuut coronair syndroom, staat de volgende zin: “The Kaplan–Meier event rate for the primary end point at 7 years was 32.7% in the simvastatin–ezetimibe group, as compared with 34.7% in the simvastatin- monotherapy group.” [Bron: New England Journal of Medicine 2015]
Welke maat wordt hier gebruikt?

A

cumulatieve incidentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In een artikel over het optreden van veneuze trombo-embolie bij patiënten met kanker staat het volgende: “Among 235149 cancer cases, 3775 (1.6%) were diagnosed with venous thromboembolism within 2 years. Expressed as events per 100 patient-years, the highest incidence of thromboembolism occurred during the first year of follow-up among cases with metastatic-stage pancreatic (20.0), stomach (10.7), bladder (7.9), uterine (6.4), renal (6.0), and lung (5.0) cancer.” [Bron, Arch Intern Med. 2006]
Welke maat wordt gebruikt voor het risico op veneuze trombo-embolie bij de verschillende typen kanker?

A

incidentiecijfer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vergelijkingsmaat is het meest relevant voor de beleidsmaker die het
ziekteverzuim wil verlagen?

A

Populatie attributief risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een case-control onderzoek is met name geschikt om een zeldzame ziekte te onderzoeken

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een case control onderzoek is met name geschikt om een zeldzame blootstelling te onderzoeken

A

niet waar > cohortstudie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een cohort onderzoek is met name geschikt om een zeldzame ziekte te onderzoeken

A

niet waar > case control

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een cohort onderzoek is met name geschikt om een veel voorkomende blootstelling te onderzoeken

A

niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Men wil nagaan of röntgenfoto’s die van zwangere vrouwen gemaakt worden de kans verhogen dat de betreffende kinderen later leukemie krijgen. Hiertoe wordt bij 100 kinderen met leukemie en bij 400 kinderen zonder leukemie nagegaan, of bij de moeder in de zwangerschap al dan niet röntgenfoto’s zijn gemaakt. Van welk soort onderzoek is dit een voorbeeld?

A

case control

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij een intention-to-treat analyse worden alleen ingesloten patiënten geanalyseerd in de behandelgroep waaraan zij op het moment van randomisatie zijn toegewezen

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke bewering met betrekking tot gerandomiseerd onderzoek is juist?

A. Randomisatie heeft tot doel de prognostische variabelen van twee patiëntgroepen toevallig te verdelen
B. Randomisatie heeft tot doel de eigenschappen van twee patiëntgroepen identiek te maken
C. Randomisatie elimineert het risico op confounding
D. Randomisatie elimineert het risico op bias

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke bewering met betrekking tot misclassificatie is juist?
A. Bij non-differentiële misclassificatie is er sprake van een meetfout die onafhankelijk is van de blootstelling of uitkomst
B. Bij non-differentiële misclassificatie wordt het werkelijke effect altijd overschat
C. Bij differentiële misclassificatie wordt het werkelijke effect altijd onderschat
D. Differentiële misclassificatie is in de analyse te herstellen

A

Bij non-differentieel misclassificatie is er sprake van een meetfout die onafhankelijk is van de blootstelling of uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke van onderstaande bewering betreffende bias en confounding is juist?
A. Met bias wordt bedoeld dat de resultaten van een onderzoek vertekend zijn door een systematische fout in de opzet of uitvoering van het onderzoek
B. Indien er sprake is van bias kun je hiervoor in de analyse corrigeren
C. Een confounder hoeft niet geassocieerd te zijn met de uitkomst
D. Een confounder lijkt een gevolg van de bestudeerde blootstelling maar is de eigenlijk de oorzaak van de bestudeerde uitkomst

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vliegen verhoogt het risico op veneuze trombose en longembolie ongeveer 3-maal. In een cohort onderzoek onder 8755 werknemers van internationale bedrijven werd het absolute risico op trombose binnen 8 weken na een vlucht geschat op 1 op 4656 vluchten van tenminste 4 uur. In de algemene bevolking is het risico echter hoger.
Welke onderstaande reden is hiervoor de belangrijkste?

A. Selectiebias
B. Informatie bias
C. Confounding
D. Gebrekkige generaliseerbaarheid

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Antitrombine deficiëntie is een erfelijke risicofactor voor veneuze trombose. Er werd een prospectief cohort onderzoek verricht waarbij de incidentie van trombose bij antitrombine deficiënte dragers werd vergeleken met dat van niet-dragers uit dezelfde families. Dragers en niet-dragers werd op het hart gedrukt zich te melden bij pijn in het been of pijn bij de ademhaling. Dragers werden jaarlijks gecontroleerd op de polikliniek. Sommige experts betogen dat het risico op trombose bij antitrombine dragers in dit onderzoek werd overschat.
Als deze experts gelijk hebben, welk probleem trad dan op?
A. Selectiebias
B. Performance bias
C. Recall bias
D. Confounding

A

Performance bias

ene groep anders behandeld dan andere groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke van onderstaande beweringen is juist?
A. Confounding is niet te corrigeren in de analyse
B. Met confounding wordt bedoeld dat er onzekerheid is over het effect als gevolg van een random error
C. Een confounder kan een andere risicofactor voor de uitkomst zijn
D. Een confounder is geassocieerd met de uitkomst en met de blootstelling

A

D

19
Q

In de Nurses’ Health Study, een heel groot prospectief cohortonderzoek onder Amerikaanse verpleegkundigen, bleken gebruiksters van hormonale substitutietherapie een lager risico te hebben op hart- en vaatziekten dan niet-gebruiksters. Later bleek bij een grootschalig gerandomiseerd onderzoek echter het omgekeerde: gebruik van hormonale substitutietherapie verhoogt juist het risico op hart- en vaatziekten.
Welk probleem is er waarschijnlijk opgetreden bij het cohortonderzoek?
A. Selectiebias
B. Informatie bias
C. Recall bias
D. Confounding

A

D

20
Q

Welke van de onderstaande stellingen is/zijn juist?
I. Evidence-based medicine is gericht op kostenbesparing
II. De evidence in evidence-based medicine bestaat uit uitsluitend gerandomiseerde gecontroleerde trials

A

Beide onjuist

21
Q

“Statistically significant benefits may be marginal in clinical practice” Wat wordt daarmee bedoeld?

A

Een effect kan statistisch significant zijn maar zo klein dat het geen klinische betekenis heeft

22
Q

Welke van de onderstaande stellingen is/zijn juist?
I. Het gepoolde effect is een gewogen gemiddelde van de effecten van de individuele studies.
II. Hoe hoger de I2, hoe groter de heterogeniteit tussen studies.

A

beide juist

23
Q

Hoe hoger de I2, hoe groter de heterogeniteit tussen studies.

A

waar

24
Q

Het gepoolde effect is een gewogen gemiddelde van de effecten van de individuele studies.

A

waar

25
Q

Met wat kan de methodologische kwaliteit van een systematische review beoordeeld
worden?

A

AMSTAR

26
Q

Wanneer worden de uitkomsten (b.v. sterfte, pijn, bloeddruk) in een systematische
review bepaald?

A. Bij de data-extractie want dan weet je welke uitkomsten gebruikt zijn in de individuele studies
B. Bij het formuleren van de vraagstelling en PICO, want de uitkomsten worden gedefinieerd ongeacht of deze worden gemeten in de geïncludeerde studies
C. Tijdens de analyse (niet statisch significante resultaten kunnen buiten beschouwing gelaten worden)
D. Tijdens de beoordeling van de methodologische kwaliteit, want daar moet onderscheid gemaakt worden tussen objectieve en subjectieve uitkomsten

A

B

Bij het formuleren van de vraagstelling en PICO, want de uitkomsten worden gedefinieerd ongeacht of deze worden gemeten in de geïncludeerde studies

27
Q


Het klinkt heel tegenstrijdig: als je een placebo gecontroleerde trial uitvoert en er zijn patiënten die halverwege de trial ermee stoppen, dan haal je die niet zomaar uit de analyses. Ook als patiënten overstappen naar een ander middel, worden ze in principe geanalyseerd in de arm waarin ze gerandomiseerd zijn.

Waarom doe je dat?
A. Omdat je anders het risico loopt dat je minder patiënten overhoudt
B. Omdat je anders het risico loopt dat je het effect van de interventie overschat
C. Omdat je anders het risico loopt dat de twee behandelingen niet meer vergelijkbaar zijn
D. Omdat anders de blindering verbroken wordt

A

Omdat je anders het risico loopt dat je het effect van de interventie overschat

28
Q

Van welke term is de volgende zin de definitie? Patiënten worden geanalyseerd in de arm
waarin ze zijn gerandomiseerd.

A

Intention to treat

29
Q

Welke van de onderstaande stellingen is/zijn juist?
I. Zeer recente artikelen in PubMed zijn alleen te vinden door gebruik te maken van MeSH termen.
II. In PubMed kun je zoeken in de bibliografische gegevens van artikelen zoals titel, abstract, auteur, tijdschrift, etc. De volledige tekst van het artikel staat hier echter niet in.

A

2 is juist

30
Q

Welke van de onderstaande stellingen is/zijn juist?
I. Een richtlijn zal rondom een klinische vraag naast een samenvatting van de wetenschappelijke kennis met betrekking tot de vraag ook een aanbeveling geven.
II. Indien we in het kader van evidence-based medicine op zoek gaan naar informatie, beginnen we met het zoeken naar systematische reviews voordat we de primaire (oorspronkelijke) studies gaan opzoeken.

A

Beide juist

31
Q

Handmatige bloeddruk metingen in het kantoor (of de poli-kamer) van de arts zijn berucht gevoelig voor uitbijtende metingen door spanningen bij de patiënt of ruizige metingen door de arts. Om het effect van dergelijke uitbijters te verminderen kan welke statistische grootheid, in plaats van het rekenkundige gemiddelde, het beste uitgerekend worden?

A. Het gewogen gemiddelde
B. De standaard deviatie
C. De mediaan
D. De modus

A

De mediaan C

32
Q

In een gerandomiseerd onderzoek werden diabetische patiënten met microalbuminuria gerandomiseerd tussen ‘usual care’ behandeling (UC: n=100) en ‘usual care plus een ACE-remmer’ (UC+: n=100). Als belangrijkste bijwerking werd ernstige hoofdpijn onderzocht. In de UC groep waren er 15 (15%) patiënten die aan ernstige hoofdpijn leden en in de UC+ groep 40 patiënten (40%).
Wat is de meest geschikte statistische toets om deze percentages met elkaar te vergelijken?

A. De two-sample Student’s t-test
B. De chi-squared test voor de twee-bij-twee tabel
C. De McNemar test
D. De nonparametrische Mann-Whithney test

A

B

33
Q

Tussen twee groepen patienten wordt de bloeddruk vergeleken door middel van een
statistische test. De p-waarde die hierbij wordt berekend is 0.033. Wat moet er gebeuren, op grond van deze p-waarde?

A. De nul-hypothese van geen verschil moet worden geaccepteerd
B. De alternatieve-hypothese van wel verschil moet worden geaccepteerd
C. De nul-hypothese van geen verschil moet worden verworpen
D. De alternatieve-hypothese van wel verschil moet worden verworpen

A

C

34
Q

Recent werden in de New England Journal of Medicine de resultaten gepubliceerd van een observationele studie naar sterfte na aorta- of mitralisklep vervanging met een mechanische of biologische klep (Goldstone et al, 2017). Verrassend was de bevinding dat de sterfte-rates bij 15 jaar follow-up na de vervanging 30.6% versus 26.4% was in 1187 en 2421 patiënten die een biologische of mechanische aortaklep kregen, respectievelijk (p-value = 0.03). Voor mitraliskleppen werd zelfs een groter verschil in sterfte gevonden ten gunste van mechanische kleppen (27.1% vs 44.1%, p<0.001). De sterfte-hazard ratio van biologische versus mechanische aorta-klep vervanging werd geschat als 1.23 (95% confidence interval 1.02 - 1.48, p-value = 0.03).
Vraag 36. (1 punt)
Hoe moet het 95% confidence interval van de hazard ratio geïnterpreteerd worden?
A. Met 95% zekerheid ligt de waarde 1.00 niet in het confidence interval en daarom is de sterfte-hazard ratio significant verschillend van 1
B. Met 95% zekerheid is de nul-hypothese juist dat de sterfte-risico’s met een biologische of mechanische klep dezelfde zijn
C. Met 95% zekerheid is de alternatieve hypothese juist dat de sterfte-risico’s met een biologische of mechanische klep verschillende zijn
D. Met 95% zekerheid ligt de sterfte-hazard ratio tussen 1.02 en 1.48

A

D

35
Q

Zie bovenstaand figuur. Wat is de belangrijkste conclusie die op basis van de twee curves en de p-waarde getrokken kan worden ten aanzien van het optreden van diabetes mellitus tussen patiënten met en zonder een longembolie (PE)?
A. In vergelijking met patiënten met PE hebben patiënten zonder PE een significant kleinere kans op het ontwikkelen van diabetes mellitus
B. In vergelijking met patiënten met PE hebben patiënten zonder PE een significant grotere kans op het ontwikkelen van diabetes mellitus
C. Het verschil in het ontwikkelen van diabetes mellitus tussen patiënten met en zonder PE is niet significant verschillend omdat de curves vrijwel evenwijdig lopen en de p-waarde relatief hoog is.
D. Op basis van dit figuur is niets te concluderen ten aanzien van het ontwikkelen van diabetes mellitus tussen patiënten met en zonder PE omdat er mensen gecensureerd zijn en de p-waarde hoog is

A

c

36
Q

“A partial tobacco point of sale display ban was introduced in England on 6 April 2012. The display ban was followed by a decline in the trend of smoking prevalence that could not be accounted for by seasonal factors, e-cigarette use or price changes (Tobacco Control 2016)”.

Tot welke vorm van preventie behoort deze verlaagde zichtbaarheid van tabaksproducten
in winkels (tobacco point of sale display ban)?
A. Primaire preventie
B. Secundaire preventie
C. Tertiaire preventie

Van welke benadering is hier sprake?
A. Opportunistische benadering
B. Populatie benadering
C. Hoogrisico benadering

A

A primaire preventie

B populatie benadering

37
Q

Van een willekeurige screeningstest is de negatief voorspellende waarde zeer hoog. Wat
betekent dit?

A

Veel mensen met een negatieve uitslag zullen de ziekte niet hebben

38
Q

Patiënten met een grote parenchymateuze bloeding in een hersenhelft kunnen in de eerste paar dagen door toename van de bloeding en dreigende inklemming in een levensbedreigende situatie terechtkomen.
Er kan dan een operatie worden verricht, om ruimte te maken voor de zwelling en inklemming te voorkomen: een zogenaamde ‘hemicraniotomie’. Dit resulteert in een lagere sterfte, maar wel met ernstige restverschijnselen in de groep die het wel overleeft.
Hier is een gerandomiseerde studie naar gedaan. In deze gerandomiseerde studie werd de primaire uitkomstmaat weergegeven op de ‘modified rankin scale (mRS)’; een veel gebruikte schaal in studies met patiënten met een beroerte. Dit is de schaal:
0 = 1 =
2 =
3 = 4 =
5 = (6 =
geen symptomen
geen significante handicap, ondanks aanwezigheid van symptomen; kan dagelijkse activiteiten en taken uitvoeren
lichte handicap; niet in staat om alle voorgaande activiteiten uit te voeren, maar kan eigen zaken regelen zonder hulp
matige handicap; behoeft enige hulp, maar is in staat zonder hulp te lopen
matig zware handicap; niet in staat om zonder hulp te lopen en te voorzien in de eigen lichamelijke verzorging zonder hulp
ernstige handicap; bedgebonden, incontinent en behoeft constante verzorging en aandacht 4
dood; dit punt is niet in alle versies opgenomen)

Op welk meetniveau zou deze uitkomstmaat op de mRS ingeschaald moeten worden?
A. Ziekteproces
B. Functioneren
C. Kwaliteit van leven

A

Functioneren

39
Q

noem 3 meetniveaus van uitkomstmaten

A

kwaliteit van leven
functioneren
ziekte proces

40
Q

Twee patiënten hebben een exact even grote bloeding op een CT scan. Welke uitspaak is
juist?
A. Beide patiënten zullen per definitie hetzelfde scoren op de ‘modified rankin scale’
B. Beide patiënten kunnen verschillend scoren op de ‘modified rankin scale’
C. Beide patiënten zullen per definitie hetzelfde scoren op de ‘kwaliteit van leven’ schaal

A

B

41
Q

Op welk niveau zou er in een praktijk onderzoek, na de gerandomiseerde studies (fase 4 onderzoek), ook gemeten moeten worden om een goed beeld te krijgen of deze ingreep zinvol is?
A. Ziekteproces
B. Functioneren
C. Kwaliteit van leven

A

Kwaliteit van leven

42
Q

the Disability Paradox

A

Mensen met ernstige en blijvende beperkingen rapporteren een goede of zeer goede kwaliteit van leven.

43
Q

Noem en beschrijf met een voorbeeld twee van de drie componenten waaruit response
shift in kwaliteit van leven onderzoek kan bestaan

A

Response shift bestaat uit drie componenten:
1. Verandering in interne standaarden (recalibratie). Dit kun je vergelijken met een meetlat die krimpt en uitdijt. Bijvoorbeeld een patiënt die zijn moeheid voor chemotherapie een “4” geeft (op schaal van 1 tot 5) geeft na de chemotherapie (waarvan hij feitelijk veel vermoeider is geworden) zijn moeheid nog steeds een “4” doordat hij zich aan de vermoeidheid heeft aangepast.

  1. Verandering in waarden (reprioritering). Dit is een verandering in het relatieve belang van levensdomeinen. Bijvoorbeeld een patiënt die voor zijn ziekte het kunnen sporten het meest belangrijk vindt, gevolgd door kunnen studeren en met vrienden samen kunnen zijn, vindt na een ernstige ziekte juist het samen kunnen zijn met vrienden het meest belangrijk gevolgd door kunnen studeren en kunnen sporten.
  2. Verandering in betekenis (herdefiniëring). Bijvoorbeeld een patiënt die voor chemotherapie aangeeft helemaal geen moeite te hebben met het maken van een korte wandeling en een korte wandeling beschrijft als een wandeling van een half uur tot een uur. Na de chemotherapie geeft deze patiënt aan nog steeds geen moeite te hebben met een korte wandeling maar beschrijft een korte wandeling als een wandeling van 10 minuten.