7.2, 7.3, 7.4, 7.6, 7.10 Flashcards

(14 cards)

1
Q

trema (ëäïöü)

A
  • voorkomen dat twee klinkers samen worden uitgesproken
  • sommige leenwoorden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

apostrof (‘s)

A
  • als je ‘s schrijft achter worden die eindigen op enkele klinkers (a,e,i,u,o)
  • als weglatingsteken
  • in afleidingen en meervouden van afkortingen (sms’je/ cc’s)
  • in verkleinwoorden op -y voorafgegaan door een medeklinker (pony’tje/ spraytje)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

accent aigu

A

café, passé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

accent grave

A

caissière, fin de siècle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

accent cironflexe

A

gemêleerd, moment suprême

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cedille

A

Curaçao

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wanneer schrijf je een telwoord/ bijvoegelijk naamwoord MET n

A
  • zelfstandig telwoord/ bijv.nw als ze personen aanduiden
  • telwoorden als tientallen, honderden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wanneer schrijf je een telwoord ZONDER n

A

als ze niet zelfstandig zijn of geen persoon aanduiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer gebruik je letters?

A
  • hele getallen één t/m twintig
  • tientallen tot honderd
  • honderdtallen tot duizend
  • duizendtallen tot twaalfduizend
  • miljoen, miljard en biljard
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer gebruik je cijfers?

A
  • getallen boven de 20 behalve tientallen en honderdtallen
  • voor:
  • maten
  • gewichten
  • bedragen
  • telefoonnummers
  • date
  • adressen
  • percentages
  • rekeningnummers
  • exacte tijdstippen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer gebruik je een komma? (3)

A
  • voor of na een aanspreking (pardon,)
  • tussen twee persoonsvormen
  • tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn (voegwoord)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer gebruik je een dubbele punt?

A
  • een citaat
  • een gedachte
  • een opsomming met aankondiging
  • een uitleg of toelichting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer gebruik je aanhalingstekens? (3)

A
  • bij citaten
  • als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis
  • als het woord op een speciale manier gebruikt wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer gebruik je een puntkomma?

A
  • tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen.
  • als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly