7.3 Telecommunicatie Flashcards
(84 cards)
het telefoongesprek, het telefoontje
der Anruf, die Anrufe
het antwoordapparaat
der Anrufbeantworter, die Anrufbeantworter
(op)bellen
anrufen, rief an, hat angerufen
Ik bel je vanavond nog een keer
Ich rufe dich heute Abend noch einmal an
de aansluiting
der Anschlus, die Anschlüsse
Ik had drie dagen geen internetaansluiting
Ich hatte drei Tage keinen Internetanschluss
het gebruik, de toepassing
die Anwendung, die Anwendungen
De toepassing van deze techniek is in dit huis nog niet mogelijk
Die Anwendung dieser Technik ist in diesem Haus noch nicht möglich
printen
ausdrucken
automatisch
automatisch
de gebruiker
der Benutzer, die Benutzer
het beeldscherm
der Bildschirm, die Bildschirme
chatten
chatten
de computer
der Computer, die Computer
het bestand, de file
die Datei, die Dateien
Ik kan het bestand niet vinden. Misschien heb ik het gewist
Ich kann die Datei nicht finden. Vielleicht habe ich sie gelöscht
de data
die Daten
Je kunt beter voorzichtig zijn met persoonlijke gegevens op internet
Man sollte mit persönlichen Daten im Internet zurückhaltend sein
invoeren
eingeben; gibt ein, gab ein, hat eingegeben
Voer uw pincode in
Geben Sie Ihre Geheimzahl ein
de e-mail
die E-Mail, die E-Mails
mogelijk maken
ermöglichen
Het internet maakt veel goeds mogelijk, maar ook veel slechts
Das Internet ermöglicht viel Gutes, aber auch viel Schlechtes
bereikbaar
erreichbar
