OAC 1 AN algemene artrologie

Question 1

Vlakken:

Benoem de anatomische vlakken

Answer 1

• Os frontale; Frontaal vlak, verdeelt lichaam in voor en achter. (vooraanzicht of achteraanzicht)
• Sagittale vlak: verdeeld lichaam in een linker- en rechterhelft (Loopt van voor naar achteren / achteren naar voren) (Sagitta = pijl)
• Transversale vlak: Verdeelt lichaam in onder en boven. (horizontaal vlak)
• Mediane vlak: Verdeelt het lichaam gelijk in links en rechts (als sagittaal, maar dan exact door midden)

Question 2

Benoem de assen

Answer 2

• Transversale as : Recht op het sagittale/mediane vlak (li/re, re/li)
• Sagittale as: recht op het os frontale (voor/achter, achter/voor)
• Longitudinale as: Recht op het transversale vlak (onder/boven, boven/onder)

Question 3

Welke bewegingen zijn mogelijk in het frontale vlak en om welke as lopen deze?

Answer 3

Abductie / adductie

(adductie is naar lichaam toe, “to add”)

sagittale as.

Question 4

Welke bewegingen zijn mogelijk in het sagittale vlak en om welke as lopen deze?

Answer 4

Flexie / extensie

Retroflexie / anteflexie

om de transversale as

Question 5

Welke bewegingen zijn mogelijk in het transversale vlak en om welke as lopen deze?

Answer 5

Endorotatie / exorotatie

om de longitudinale as

Question 6

Welke bewegingen zijn mogelijk in het schoudergewricht?

Answer 6

• Abductie, adductie. (os frontale, sagittale as)
• retroflexie, anteflexie (Sagittale vlak, transversale as)
• horizontale adductie, horizontale abductie (transversale vlak, longitudinale as)

Question 7

Wat betekent “dorsaal”

Answer 7

Rugzijde

Question 8

Wat betekent “Ventraal”

Answer 8

Buikzijde

Question 9

Beschrijf proximaal en distaal

Answer 9

Proximaal: Naar de romp toe

Distaal: Van de romp af

(extremiteiten)

Question 10

Beschrijf Mediaal en lateraal

Answer 10

Mediaal: Aan de binnenzijde

Lateraal: Aan de buitenzijde

Question 11

Beschrijf Craniaal en caudaal

Answer 11

Craniaal: Naar de kant van de schedel

Caudaal: Naar het stuitje (cauda = staart)

Question 12

Beschrijf Superior en inferior

Answer 12

Superior: Aan de bovenkant

Inferior: Aan de onderkant

Question 13

Beschrijf Dextra en sinistra

Answer 13

Dextra: Rechts

Sinistra: Links

Question 14

Beschrijf Palmair en plantair

Answer 14

Palmair: Handpalm zijde

Plantair: Voetzoolzijde

(bovenkant hand / voet = dorsaal)

Question 15

Beschrijf radiaal en ulnair

Answer 15

Radiaal: Aan de kant van de radius (spaakbeen)

(duimzijde)

Ulnair: Aan de kant van de ulna (ellepijp)

(pinkzijde)

Question 16

Beschrijf fibulair en tibiaal

Answer 16

Fibulair: Aan de kant van de fibula (kuitbeen)

(zit allebei een “u” in)

Tibiaal: aan de kant van de tibia (scheenbeen)

Question 17

Beschrijf superficiaal en profundus

Answer 17

Superficiaal: Oppervlakkig / dichter bij de huid

Profundus: dieper in het lichaam

Question 18

Beschrijf internus en externus

Answer 18

Internus: inwendig

Externus: uitwendig

Question 19

Bestudeer indien nodig het volgende plaatje voor de voorgaande anatomische termen

Answer 19

Question 20

m. en mm.

Answer 20

Musculus en musculi

Question 21

lig. en ligg.

Answer 21

ligamentum en ligamenta

Question 22

v. en vv.

Answer 22

vena en venae

Question 23

n. en nn.

Answer 23

nervus en nervi

Question 24

a. en aa.

Answer 24

arteria en arteriae

Question 25

art. en artt.

Answer 25

articulatio en articulationes