Col 10 + H14 Flashcards

persoonlijkheid

1
Q

persoonlijkheid

A

chronische set van gedachten en gevoelens (= gedragspatronen) die gedrag van persoon in verschillende sociale situaties bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

the Big Five Theory

A

OCEAN: een persoonlijkheid beschrijven door deze te karakteriseren op een schaal van 5- primaire persoonlijkheidskenmerken

  • oppenness to experience vs. non-openness
  • consenciousness vs undirectedness
  • extravert vs intravert
  • agreableness vs antagonism
  • neuroticism vs. stability
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

NEO presonality inventory

A

vragenlijst om iemands scores op de Big Five in beeld te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sibling contrast

A

vershcillen in persoonlijkheidskenmerken tussen broers/ zussen raken in gezinssituatieuitvergroot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

diffenrential paranting respons

A

–> sibling contrast; ouders reageren anders op subtiele verschillen tussen kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

split-parent identification

A

–> sibling contrast; voorkeur van het kind om zich in meer/ mindere mate te identificeren met een van de ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

differential susceptibility to environmental intake

A

mensen zijn in verschillende mate gevoelig voor input uit de omgeving (bijv. HSP), genetisch, –> minder stabiele persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

psychodynamica

A

Freud; = psychodynamische theorieën;

  • mensen zijn onbewust van motieven/ driften in het onderbewuste
  • seksualiteit als primaire drift –> persoonlijkheid
  • mensen hebben verdedigingsmechanismen
  • interacties tussen Ich, Es en Über ich –> gedrag en gedachten (en problemen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psychoanalyse

A

psychische aandoeningen ontstaan door herinneringen in onderbewustzijn, behandelen door mensen hiervan bewust te maken:

  • vrije associatie
  • dromen interpreteren
  • (Freudiaanse) verspreking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verdedigingsmechanismen

A

mechanismen om onacceptabele motieven/ driften “onschadelijk” te maken, 3 typen obv van hun effect op korte/ lange termijn

  • immature defenses: meeste verdraaiing van realiteit, op lange termijn minst voordelig (psychisch)welzijn
  • intermediate defenses: minder verdraaiing, meer effectief
  • mature defenses: minste verdraaiing, meest effectief –> adaptief gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verdringing

A

verdedigingsmechanisme; niet tot bewustzijn toelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verplaatsing

A

verdedigingsmechanisme; iets onacceptabels omvormen tot iets wel acceptabels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sublimatie

A

verdedigingsmechanisme; vorm van verplaatsing; iets onacceptabels omvormen tot iets maatschappelijk gewensts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

reactie formatie

A

verdedigingsmechanisme; omzetten van wens/gedachte in het tegenovergestelde (negativiteit –> positiviteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

projectie

A

verdedigingsmechanisme; eigen wensen/ gedachten projecteren op een ander (alsof iemand anders die wensen/ gedachten zou hebben)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

rationaliseren

A

verdedigingsmechanisme; logisch redeneren om onacceptabel gedrag goed te praten (oplossingsstrategie cognitieve dissonantie)

17
Q

humanistische benadering

A

gaan uit van fenomenologische realiteit; mensen zijn bewust van zichzelf en wereld + hebben vermogen om zelf juiste weg naar succes te kiezen

18
Q

zelf concept

A

bewust van wie je (nu) bent

19
Q

zelf- actualisaite

A

jezelf ontplooien tot wie je werkelijk bent

20
Q

pyramide van Maslow

A

hiërarichische pyramide van behoeften die vervuld moeten worden op weg naar zelf-actualisatie
1 fysieke behoeften
2 veiligheid
3 sociale behoeften (binding, acceptatie, liefde)
4 erkenning en waardering
5 zelfontplooiing

21
Q

social learning theorie

A

= sociaal cognitief perspectief: sociale ervaringen –> algemene veronderstellingen over hoe de wereld werkt –> persoonlijkheid

22
Q

externe locus of control

A

overtuiging dat je zelf weinig invloed kunt uitoefenen op wat er met je gebeurt (religie)

23
Q

interne locus of control

A

overtuiging dat je zelf veel effect kunt hebben en gebeurtenissen kunt sturen

24
Q

self-efficiacy

A

hoeveel vertrouwen je hebt in je eigen capaciteiten, hangt samen met locus of control

25
Q

meleable personality

A

overtuiging dat je zelf in staat bent om je eigen capaciteiten te verbeteren

26
Q

fixed personality

A

overtuiging dat je zelf niet in staat bent om je eigen capaciteiten te verbeteren

27
Q

defensive optimism

A

oplossing voor cognitieve dissonantie; over-positief zijn –> zelfoverschatting –> risico’s fout inschatten

28
Q

collectivisme

A

type van interpersonal relatedness; overtuiging dat iedereen van elkaar afhankekijk is en een plicht draagt naar elkaar

29
Q

individualisme

A

type van interpersonal relatedness; Westers; iedereen heeft persoonlijke vrijheid en rechten