9. Beslissingsproces Flashcards

1
Q

Taxonomie van beslissen:

3 kenmerkende aspecten van beslissen, beslissingsregels en wat is een beslissingsstrategie?

A

wie, wat, hoeveel

  1. het individu of de groep individuen waarop de beslissing betrekking heeft
  2. De informatie waarop de beslissing wordt gebaseerd
  3. Aantal ‘behandelingen’ (therapie, training, volgen van opleiding enzovoorts) waaraan men een individu kan toewijzen.

Beslissingen worden veelal genomen op basis van bepaalde beslissingsregels; het totaal aan beslissingsregels vormt een beslissingsstrategie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 categorieën van het enkelvoudig selectie- c.q. afwijzingsmodel: A. positieve missers/ fase-negative, B. positieve treffers/ true-positive, C. negatieve treffers/ true-negative, D. negatieve missers/ false positive.

  • Welke niet zichtbaar?
  • ordening schalen?
A

Categorie A positieve missers/ false-negative: dit zijn personen die laag scoren op de test, terwijl ze in werkelijkheid voldoende scoren op het criterium. Onrechte afwijzing/niet geselecteerd voor een baan, studie of een andere ‘behandeling’. (Niet zichtbaar).

Categorie B positieve treffers/ true positive: dit zijn personen die voldoende scoren op de test en ook in werkelijkheid een voldoende criteriumwaarde laten zien. Terechte selectie voor behandeling.

Categorie C negatieve treffers/ true-negative: Onvoldoende scoren op de test en ook in werkelijkheid onvoldoende presteren op het criterium. Terechte afwijzing. (Niet zichtbaar).

Categorie D negatieve missers/ false positive: Voldoende scoren op de test, maar in werkelijkheid onvoldoende presteren op het criterium. Onterechte selectie.

Schalen hebben een nominaal karakter. Als de criteriumprestatie boven de kritische criteriumscore ligt, dan is de conditie aanwezig.
Bijvoorbeeld: iemand heeft griepvirus, maar wordt niet ziek. Scoort laag op critiriumprestatie virus tov iemand die er wel ziek van wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kerngetallen adhv A. positieve missers/ fase-negative, B. positieve treffers/ true-positive, C. negatieve treffers/ true-negative, D. negatieve missers/ false positive.

selectieratio, toevalskans, succesratio, sensitiviteit, specificiteit, positief predictieve waarde (PPW), negatieve predictieve waarde (NPW).

A

Worden berekend op basis van hoe vaak de verschillende categorieën voorkomen

  • Selectieratio: percentage aangenomen kandidaten (B + D) / (A + B + C + D)
  • Toevalskans: percentage van aangemomen kandidaten gebaseerd op toeval: (A + B) / (A + B + C + D)
  • Succesratio: percentage aangenomen kandidaten met voldoende score op criterium B / (B + D).
  • Sensitiviteit: proportie van mensen met ziekte/conditie die ook zo zijn geïdentificeerd.
  • Specificiteit: niet ziek/ geen conditie en zo zijn geïdentificeerd.
  • Positief predictieve waarde (PPW): positief testresultaat en ziekte/ conditie hebben (succesratio).
  • Negatieve predictieve waarde (NPW) negatief testresultaat en niet de ziekte/ conditie hebben.

Sensitiviteit en specificiteit hebben invloed op elkaar. Gaat de ene omhoog dan gaat de ander naar beneden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het meest optimale afkappunt?

A

Bij het meest optimale afkappunt is het aantal false negatives (A) en false positive (D) gelijk aan 0. 4 kerngetallen steeds gelijk aan 1 (of 100 in %).

(zie ook figuur 2 en tabel 1 in reader h9!!).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Afkappunt: hoe wordt deze bepaald? (1) uitsluiten van de conditie, (2) screenen voor de conditie en (3) insluiten van de conditie.

A

Afkappunt: wordt bepaald door kerngetallen en wordt bepaald afhankelijk van het doel:

(1) uitsluiten van de conditie: hierbij wil diagnosticus zeker weten dat geteste persoon niet afwijkt op het criterium (dus geen behandeling nodig heeft). Aantal false-negative extreem (A) laag of zelfs 0.
(2) screenen voor de conditie: maximale uit test halen waarbij rekening wordt gehouden met de kosten van mogelijke fouten (bij dodelijke ziekte belangrijk dat zoveel mogelijk mensen worden gevonden ongeacht de kosten van screening, bij bv amputatie belangrijk om geen verkeerde diagnose te stellen).
(3) insluiten van de conditie: bevestigd krijgen van iemands eerder gestelde diagnose (iemand scoort hoog op depressie, dus kans daarop is hoog). Aantal false-positive (D) extreem laag of gelijk aan 0.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt prevalentie binnen de epidemiologie ook wel genoemd?

A

De toevalskans in de populatie: het percentage van de bevolking dat op een specifiek moment een bepaalde ziekte (of een andere conditie) heeft. Helaas weten we deze nooit helemaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Likelihoodratio’s: wanneer gebruikt?

A

Als toevalskans of prevalentie onbekend is of als PPW en NPW onbekend of niet bruikbaar zijn.

positive Likelihood Ratio (LR+, de positieve aannemelijkheidsverhouding). Dit is de verhouding tussen de kans dat een persoon met een conditie (ziekte, een bepaalde criteriumscore) een positief testresultaat heeft en de kans dat een persoon zonder deze conditie (geen ziekte, een andere criteriumscore) een positief testresultaat heeft. In medische termen is de LR+ een maat voor de kracht waarmee de test bij positief resultaat de waarschijnlijkheid van de ziekte verhoogt. Dit wordt berekend als sensitiviteit / (1-specificiteit). Waarden hoger dan 10 worden als aanwijzing gezien van de conditie. Tussen 5 en 10 = informatief als screening

negative Likelihood Ratio (LR-, de negatieve aannemelijkheidsverhouding). Dit is de verhouding tussen de kans dat een persoon zonder een conditie een negatief testresultaat heeft en de kans dat een persoon met deze conditie een negatief testresultaat heeft. In het onderwijs kan de LR- bijv. als een maat gezien worden voor de kracht waarmee een test bij negatief resultaat de waarschijnlijkheid van de geschiktheid van de persoon voor een concrete studierichting vermindert. Dit wordt berekend als (1 - sensitiviteit) / specificiteit. Waarden lager dan 0.1 wijzen sterk op afwezigheid van de conditie. Tussen 0.1 en 0.2 = informatief als screening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intuïtieve of klinische voorspelling vs actuariële of actuarische voorspelling

A
  • intuïtieve of klinische voorspelling: obv persoonlijke ervaring
  • actuariële/ actuarische of statistische voorspelling: obv empirisch onderzoek gebaseerd op statistisch model. Volgens Meehl (1954) superieur aan intuïtieve methode. Bijvoorbeeld bij de bepaling naar de kans van iemand zijn succes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Utiliteit

A

De bruikbaarheid of nuttigheid van een test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

a-prioriestrategie (incremental validity)

A

Nagaan in hoeverre de correlatie toeneemt na het toevoegen van de testinformatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Univariate vs multivariate keuzes

A
  • Univariate: keuze op 1 domein vaak wel of niet.

- Multivariate: keuze uit meerdere domeinen zoals piloot of schipper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Utiliteit en welke criteriumintervallen zijn belangrijk? Wanneer utiliteit negatief?

A

opbrengst of verlies van selectieprocedure.

Alleen criteriumintervallen beneden en boven de kritische kriteriumscore zijn van belang.

Negatief wanneer de nuttigheid van de test niet opweegt tegenover de kosten (bv wanneer veel afgewezen moeten worden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gefixeerde succes- en selectieratio

A
  • succesratio; percentage te selecteren kandidaten ligt vast.
  • Selectieratio; Aangenomen kandidaten moeten minimaal een kans p hebben op succes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • Multiple cut-off procedure?

Conjuctief vs compensatorisch? Wanneer Conjuctief en wanneer compensatorisch?

A
  • Multiple cut-off procedure?
    Bij iedere test wordt een afzonderlijke kritische score vastgesteld. Iedereen gelijk aan of hoger wordt aangenomen.
  • Conjuctief; Iedereen moet voldoen aan minimale testscore van verschillende tests.
    Bv: bij de gezichtstest en motorische bij de selectie van piloten. Ze moeten op beide test voldoende score.
  • compensatorisch; gewogen oordeel van verschillende tests samen. In veel gevallen realistisch. Geeft extra informatie voor het aannemen of afwijzen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Informatietheorie van Gleser en Cronbach (1965)

  • Waarvoor gebruikt en hoe werkt het?
  • Wanneer welke op de voorgrond?
  • Ideale test volgens KTT + voorbeelden?
  • Hoe werk het bv bij projectietests en nadeel hieraan?
  • Toetsingsonderzoek?
A
  • Waarvoor gebruikt?
    Helpt bij het beslissingsproces van bv veel verschillende stoornissen.
  • hoe werkt het en wanneer welke op de voorgrond?
    Eerst een test met hoge bandwijdte (veel tegelijk bestrijkt) en hoeft niet zo betrouwbaar te zijn. Op voorgrond bij hypothesevorming.
    Als tweede een test met hoge zuiverheid (fidelity).
    Een test kan niet beide kenmerken tegelijk hebben.
  • Ideale test volgens KTT + voorbeelden?
    Volgens klassieke testbenadering worden test met een grote zuiverheid en geringe bandwijdte als ideaal geacht. Zoals intelligentietest of test voor specifieke vaardigheden.
  • Hoe werk het bv bij projectietests en nadeel hieraan?
  • Gestandaardiseerde procedure van afname,
  • Gebruik van objectieve verwerkingssystemen
  • Test dient voldoende items te bevatten
  • Beschikbaarheid van normgegevens voor verschillende populaties
  • Kenmerken moeten een omschreven plaats krijgen binnen de theorie.
    Voordeel is dat betrouwbaarheid en validiteit toeneemt, maar nadeel is bandbreedte afneemt.
  • Toetsingsonderzoek?
    Na gebruik van brede-bandtechniek dient altijd een 2e toetsingsonderzoek plaats te vinden indien met definitieve uitspraken wil doen.
    Kan niet worden gebruikt voor definitieve beslissingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer kan aselect selecteren van individuen voldoende zijn zonder gebruik te maken van een test? (Antecedent probability of base rate)

A

Bijvoorbeeld bij selectie voor zeer eenvoudige functies waarvoor bijna iedereen geschikt is.

17
Q

Indelingsprincipes met betrekking tot mensen:

  1. Belangrijk onderscheid tussen individuen en instellingen:
    - individuele beslissingen
    - Institutionele beslissing
  2. Onderlinge relatie van te kiezen alternatieven:
    - Kwantitatieve verschillen. Heeft invloed op wat? Univariaat: onderscheid en waarmee rekenening houden?
    - multivariaat: om wat voor soort voorspelling gaat het hierbij?
  3. variabele of vaste treatments
  4. Beslissen in enkele fase (single stage/ non-sequential decisions) of meerdere fases (sequential decision). Voorbeeld?
A
  1. Belangrijk onderscheid tussen individuen en instellingen:
    - individuele beslissingen: hierbij wordt volledig gedacht vanuit het individu waarvoor men de beslissing moet nemen. Bv beroeps- of schoolkeuze.
  • Institutionele beslissing: hierbij wordt groot aantal gelijksoortige beslissingen genomen (de institutionele beslissingstrategie). Bv toelatingsprocedures.
  1. Onderlinge relatie van te kiezen alternatieven:
    - Kwantitatieve verschillen
    Heeft invloed op de aard van te de kiezen test.
    Bv opleiding die alleen in niveau van elkaar verschillen. Hierdoor kan dezelfde informatie gebruikt worden voor het maken van voorspellingen, waarbij alleen de strengheid van normen verschilt.
    Info die op één dimensie wordt geschaald zoals deze heet univariaat.
    Keuze voor wel of niet een treatment of tussen verschillende treatments. Belangrijk om rekening te houden met eventuele beperking van aantal kandidaten.
  • Bij beslissen obv multivariate informatie verschillen de alternatieven op basis van aard en niveau. Bv keuze tussen piloot of stuurman op boot, student psychologie of economie.
    Gaat om het vinden van differentiële voorspellingen.
  1. variabele of vaste treatments
    aantal behandelingen ligt van te voren wel of niet vast.
  2. Beslissen in enkele fase (single stage/ non-sequential decisions) of meerdere fases (sequential decision).
    bijvoorbeeld door voorselectie.
18
Q
  • Kritische testscore? Ook wel bekend als?

- kritische criteriumscore?

A

Kritische testscore: ook wel bekend als aftestgrens. Hierboven wordt men aangenomen. (horizontale lijn).

  • Kritische criteriumscore: Hierboven wordt als voldoende beoordeeld. (verticale lijn).

P. 404 figuur 9.3 (raster verdeeld in 4 vakken met uitslagen van test).

19
Q

Belangrijke repercussies voor de bijdrage van een test bij het beslissingsproces.

  1. Ongeschikte kandidaten
  2. Oordelen en waardebepalingen
  3. Testen met toevalskans van 1 of lage validiteit?
  4. Relatie tussen positieve en negatieve missers. Voorbeeld?
  5. Gebruik van test met matige validiteit bij ‘lage base rate’? Wat adviseren Meehl en Rosen (1955)?

Wanneer sprake van optimale aftestgrens?

A
  1. Ongeschikte kandidaten
    Aannemen van ongeschikte kandidaten kan ook aan het aanbod van kandidaten liggen.
  2. Oordelen en waardebepalingen
    Oordelen en waardebepaling ligt bij de opdrachtgever die invloed kunnen hebben op de uitkomsten.
  3. Testen met toevalskans van 1 of lage validiteit?
    Testen heeft geen zin bij een toevalskans van bijna 1 (waarbij bijna alle kandidaten worden aangenomen). Zelfs niet met een test met hoge validiteit.
    Omgekeerd kan test met lage validiteit wel zinvol zijn wanneer weinig geschikte kandidaten beschikbaar zijn.
  4. Relatie tussen positieve en negatieve missers
    bij verschuiven van aftestgrens naar rechts (denk aan raster) wordt de succesratio hoger (verminderd negatieve missers), maar aantal positieve missers wordt groter (aantal onterecht afgewezen kandidaten). Kwestie van beleid waar aftestgrens ligt.
    Vb: toelating dure opleiding zoals piloot zal men meer positieve missers op de koop toenemen, itt vinden van iemand met een bijzondere eigenschap zoals wetenschappelijke creativiteit met de hoop dat ene talent te vinden. Beiden kan ook bijvoorbeeld van overgang van klas 4 naar klas 5.
  5. Gebruik van test met matige validiteit bij ‘lage base rate’?
    Bijvoorbeeld bij een zeldzame stoornis die maar weinig voorkomt, kan een test met matige validiteit voor meer foutieve beslissingen zorgen. Meehl en Rosen (1955) stellen voor dat goed onderzocht moet worden of de onderzoeksresulaten van een test goed aansluiten bij dezelfde ‘base rate’.

Wanneer sprake van optimale aftestgrens?
Wanneer utiliteit van selectieprocedure maximaal is en verlies minimaal.

20
Q

Waarom heeft de absolute waarde van validiteit op zich weinig betekenis?

A

Omdat ook rekening gehouden moet worden met andere factoren zoals: toevalskans en selectieratio.

21
Q

Wanneer gebruikt men meerdere tests?

A

Wanneer het criterium heterogeen is.

22
Q

Selectie in meerdere fases:

  • Gebruik van minder valide en betrouwbare tests tijdens voorselectie?
  • enkelvoudige selectie vs selectie in meerdere fases?
A
  • Gebruik van minder valide en betrouwbare tests tijdens voorselectie?
    Meestal gerechtvaardigd bij een groot aanbod. Het is voldoende als de toevalskans toeneemt in een groep voor bijvoorbeeld een kostbaar onderzoek.
  • enkelvoudige selectie vs selectie in meerdere fases?
    Trapsgewijs selecteren meestal superieur omdat het veel tijd en geld bespaard.
23
Q

Waar houdt beslissingskunde zich mee bezig?

  • Wat is een waardesysteem?
  • Berekenen van verwachte rendement adhv:

voorbeeld 1: Kan dat Jan officiersopleiding succesvol afrond = .7. Kans op falen dus .3. Waarde van voltooide opleiding voor de landmacht = 100.000 euro. De schade bij falen is 50.000 euro.

voorbeeld 2: kans op succes is .6, kans op falen is dus .4. Falen op functie is 3x zo erg als hebben van succes.

voorbeeld 3: kans op succes is .45, kans op falen is dus .55. Waarde van succes 2x zo groot dan psychologisch of economisch verlies

E (rendement) = P(A) X W(A) + P(-A) X W(-A)

A
  • Waar houdt beslissingskunde zich mee bezig?
    Houdt zich bezig met het proces van het nemen van beslissingen op basis van kans en waarderingen.
  • De beslissingskunde veronderstelt de beschikbaarheid van een waardesysteem: de waarde die iemand hecht aan bijvoorbeeld een werknemer (populaire vs minder populaire werknemer).
  • Berekenen van rendement
    E (rendement) = P(A) X W(A) X P(-A) X W(-A)

P(A): kans op halen van opleiding
W(A: waarderen van het halen van opleiding
P(-A): kans op niet halen van opleiding
W(-A): waarderen van het niet halen van opleiding

Voorbeeld 1:
E (rendement) = .7 X 100.000 + 0.3 X -50.000
E (rendement) = 70.000 + -15.000 = 55.000
verwachte rendement is: 55.000

Voorbeeld 2:
E (rendement) = .6 X 1 + .4 X (-3)
E (rendement) = .6 + -1.2 = -.6
verwachte rendement is: = -.6

Voorbeeld 3:
E (rendement) = .45 X 2 + .55 X (-1)
E (rendement) = .9 + -.55 = .35
verwachte rendement is: = .35

24
Q

Kwalitatieve verschillen

Test voor differentiële voorspelling vs test voor kwantitatieve verschillen?
Wat is hiervoor nodig? En welke validiteit is hierin van belang?

A

Test voor differentiële voorspelling vs test voor kwantitatieve verschillen?
Test waarbij het juist gaat om de verschillen ipv wat men verenigt.

Wat is hiervoor nodig? En welke validiteit is hierin van belang?
Een testbatterij bestaande uit tests die elk met een apart criterium correleren.
Differentiële validiteit: correlatie tussen predictorscore X en het verschil van twee criteriumscores Y1 - Y2.