8 Van RNA naar eiwit Flashcards

1
Q

welke twee dingen doet tRNA?

A
  • aminozuur vervoeren
  • aminozuren volgens de volgorde van het mRNA zetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe lang is tRNA?

A

75-95 nucleotiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

door welk RNA-polymerase wordt DNA voor tRNA afgeschreven?

A

RNA-polymerase 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de 5 stappen die tRNA na transcriptie ondergaat?

A
  1. 5’-cap verwijderen door RNase P-enzym
  2. 3’-poly-A-staart en de laatste basen verwijderd door endo- en exonucleasen
  3. CCA-sequentie aan 3’-einde door tRNA-nucleotidyltransferasen
  4. intronen worden uit RNA gespliced
  5. specifieke individuele nucelotiden worden chemisch veranderd -> chemische eigenschappen tRNA’s verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat voor vorm heeft tRNA?

A

klaverbladachtige structuur met 3 lussen/loops (middelste lus bevat anticodon) en arm=acceptorstam (3 en 5 einde verbonden met H-bruggen, CCA sequentie aan 3einde steekt boven de stam uit, aminozuur wordt hieraan gekoppeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoeveel codons zijn er en hoe veel zijn stopcodons?

A

64 (4^3) en 3 stopcodons dus 61 voor aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uit hoeveel aminozuren zijn eiwitten opgebouwd en welke implicatie heeft dit als er 64 codons zijn?

A

20 -> 1 aminozuur wordt dus door meerdere codons vertegenwoordigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wobble base pairing / non-watson/crick-basenparing

A

eerste 2 nucleotiden essentieel voor binding tRNA, terwijl de laatste mag variëren in de herkenning van het codon voor het anticodon -> flexibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bevestigen aminozuur aan tRNA: hoe herkent de aminoacyl-tRNA-synthetasen (aaRS) zijn bijpassende tRNA?

A

-positieve en negatieve herkenningspunten
- anticodon
- discriminatornucleotide: aminozuur vóór de CCA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bevestigen aminozuur aan tRNA: hoe wordt het aminozuur daadwerkelijk bevestigd?

A
  • aaRS katalyseert: aminozuur-aaRS -> 2 Pi-AMP-aminozuur-aaRS
  • aaRS komt weer vrij en aminozuur bindt aan tRNA: AMP-aminozuur-aaRS + tRNA -> aminozuur-tRNA + AMP + aaRS
  • wordt aminoacyl-tRNA = aa-tRNA (aa=aminozuur)
  • extra energie in tRNA -> later nodig bij translatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar vindt eiwitsynthese plaats?

A

in het ER, in een ribosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een ribosoom?

A

een groot stuk rRNA en eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke subunits komen samen bij translatie?

A

60s-subunit en kleine 40s-subunit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat doet de 40s-subunit?

A

brengt aminoacyl-tRNA’s bij mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat doet de 60s-subunit?

A

katalyseert reactie waarbij aminozuur los van tRNA komt en koppelt aan aminozuurketen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke 4 bindingsplaatsen bevat de 40s-subunit?

A
  • mRNA
  • aminoacyl-tRNA-bindingsplaats (A)
  • peptidyl-tRNA-bindingsplaats (P)
  • exitplaats (E)
17
Q

stappen transalatie

A
  1. 40s-subunit herkent de 5’-cap van het mRNA, eIF4 helpt hierbij
  2. 40s-subunit scant het mRNA, op zoek naar het startcodon (AUG)
    -> positionering startcodon belangrijk
    -> met-tRNA al aanwezig op positie P -> eIF2 en GTP zijn hieraan gebonden
    -> eIF1 helpt bij herkenning AUG-codon
  3. positieve identificatie startcodon -> alle eIF’s worden verwijderd
  4. aanmering 60s-complex
  5. ribosoom beweegt over mRNA
  6. nieuwe aa-tRNA’s komen het complex binnen
    -> moeten gekoppeld zijn aan elongatiefactoren en GTP
    -> elongatiefactor: eEF1A
  7. aa-tRNA’s plaatsen zich op A
  8. tRNA wordt gebonden door eEF1-binding en GTP
  9. eventuele herkenning van het mRA-codon door het anticodon
  10. als herkenning en dus stabiel paar: elongatiefactor wordt verwijderd via hydrolyse van GTP -> zo wordt voorkomen dat verkeerde aminozuren worden ingebouwd
  11. tweede proofreading -> complementariteit wordt nogmaals gecontroleerd
  12. in het peptidyltransferasecentrym (PTC) van de 60s-subunit voert het aminozuur dat is geonden aan het aatRNA molecuul een aanval uit op de polypeptide van het pep-tRNA
    -> PTC bestaat vooral uit rRNA
    -> voert enzymatische functie uit
  13. bevestiging polypeptide aan aa-tRNA-molecuul -> aa-tRNA heet nu pep-tRNA
  14. hele ribosoom schuift een codon naar rechts
    -> pep-tRNA wordt verplaatst naar positie P
    -> lege tRNA wordt geparkeerd in de E-plaats
    -> wordt bij de volgende verschuiving gedumpt in het cytoplasma
  15. elongatie van het polypeptide
  16. het ribosoom komt een stopcodon tegen
    -> coderen niet voor aminozuur
    -> hebben geen aa-tRNA
  17. polypeptide release factor (eRF1) bindt aan stopcodon
  18. GTP-gebonden eRF3-eiwit bindt aan eRF1
    -> hydrolyse polypeptide-tRNA-binding
    -> GTP wordt verbruikt
  19. eiwit komt vrij
  20. ribosoom valt uiteen in de 40s-subunit en 60s-subunit
    -> kunnen nieuw eiwit gaan synthetiseren
18
Q

wat bepaalt het reading frame?

A

het startcodon

19
Q

welke 4 energiehoudende moleculen worden bij de eiwitsynthese gebruikt?

A
  • 2 ATP: productie aa-tRNA
  • 1 GTP: koppeling aa-tRNA in ribosoom
  • 1 GTP: transport ribosoom over mRNA-molecuul