8.3 Lichamelijke toestand en behoeften Flashcards

(65 cards)

1
Q

de adem

A

der Atem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Na de training was ik helemaal buiten adem

A

Nach dem Training war ich völlig außer Atem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ademen

A

atmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wakker worden

A

aufwachsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Word wakker, het is al half negen!

A

Wach auf, es ist schon halb neun!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de behoefte

A

das Bedürfnis, die Bedürfnisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik heb behoefte om me te ontspannen

A

Ich habe das Bedürfnis, mich zu entspannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

belasten

A

belasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kalmeren

A

sich beruhigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kalm maar, het is niets ergs

A

Beruhige dich, es ist nichts Schlimmes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kalm maar, het is niets ergs

A

Beruhige dich, es ist nichts Schlimmes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

inslapen, in slaap vallen, in slaap komen

A

einschlafen; schläft ein, schlief ein, ist eingeschlafen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik heb vaak moeite in slaap te komen

A

Ich habe oft Schwierigkeiten einzuschlafen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zich herstellen, bijkomen

A

sich erholen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Na de operatie heeft hij zich weer snel hersteld

A

Nach der Opertaion hat er sich schnell erholt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het herstel, het bijkomen

A

die Erholung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ik heb het weekend echt nodig om bij te komen

A

Ich brauche das Wochenende echt zur Erholung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het gewicht

A

das Gewicht, die Gewichte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Het kost me geen moeite op gewicht te blijven

A

Es kostet mich keine Mühe, mein Gewicht zu halten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

lichamelijk

A

körperlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

U kunt beter lichamelijk zwaar werk vermijden

A

Sie sollten körperlich schwere Arbeit vermeiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het gebrek

A

der Mangel, die Mängel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

In deze kamer heerst een gebrek aan frisse lucht

A

In diesem Raum herrscht ein Mangel an frischer Luft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

moe

A

müde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Ik ben zo moe dat ik ter plekke in slaap zou kunnen vallen
Ich bin so müde, dass ich auf der Stelle einschlafen könnte
26
de rust
die Ruhe
27
Na het werk heb ik rust nodig
Nach der Arbeit brauche ich Ruhe
28
de slaap
der Schlaf
29
Volwassenen hebben dagelijks zes tot acht uur slaap nodig
Erwachsene brauchen täglich sechs bis acht Stunden Schlaf
30
zwanger
schwanger
31
Ze is zes maanden zwanger
Sie ist im sechsten Monat schwanger
32
de zwangerschap
die Schwangerschaft, dei Schwangerschaften
33
de onrust
die Unruhe
34
wakker
wach
35
's Ochtends heb ik koffie nodig om wakker te worden
Am Morgen brauche ich Kaffee, um wach zu werden
36
wekken
wecken
37
Wilt u mij om half zeven wekke?
Wecken Sie mich bitte um half sieben
38
goed, wel, lekker
wohl
39
Ik voel me niet lekker, ik heb hoofdpijn
Mir ist nicht wohl, ich habe Kopfschmerzen
40
de toestand
der Zustand, die Zustände
41
rechtop
aufrecht
42
Rechtop zitten is beter voor je lichaam
Aufrecht sitzen ist besser für den Körper
43
bevredigen
befriedigen
44
Je hoeft niet elke behoefte per se te bevredigen
Man muss nicht jedes Bedürfnis unbedingt befriedigen
45
gewend
gewohnt
46
Ik ben het niet gewend zo vroeg op te staand
Ich bin es nicht gewohnt, so früh aufzustehen
47
het individu
das Individuum, die Individuen
48
Ieder mens is een individu met eigen belangen en behoeften
Jeder Mensch ist ein Individuum mit eigenen Interessen und Bedürfnissen
49
fysiek
physisch
50
Aan sport doen is een fysieke inspanning
Sporttreiben ist eine physische Anstrengung
51
psychisch
psychisch
52
De psychische belasting is hem te groot
Die psychische Belastung ist ihm zu hoch
53
kwellen
quälen
54
Mijn overgewicht kwelt me heel erg
Mein Übergewicht quält mich sehr
55
rusten
ruhen
56
de zwakte
die Schwäche, die Schwächen
57
versterken
stärken
58
Regelmatige training versterkt de beenspieren
Regelmäßiges Training stärkt die Beinmuskeln
59
de stilte
die Stille
60
slecht, onwel, misselijk
übel
61
Ik heb te veel gedronken, ik word misselijk
Ich habe zu viel getrunken, mir wird übel
62
bibberen, beven, sidderen
zittern
63
Van opwinding beefden mijn handen
Vor aufregung zitterten mir die Hände
64
de dwang
der Zwang, die Zwänge
65
Hij leed onder de dwang, steeds zijn handen te moeten wassen
Er litt unter dem Zwang, immer seine Hände waschen zu müssen