Prenatale en babyfase Flashcards

1
Q

Welke emoties zijn (bij baby’s) universeel?

A

Woede, angst, verdriet, blijdschap, walging & verbazing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe zit het met vreemdenangst?

A

Baby’s zijn voorzichtig en terughoudend als zij een onbekende ontmoeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe zit het met scheidingsangst?

A

Baby’s ervaren angst door de afwezigheid van hun vaste verzorger. (vooral tussen 7e en 14e maand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke primaire behoeftes is de hechtingstheorie van Bowlby gestoeld?

A

Veiligheid en zekerheid via de beschermende moeder, evolutionair gezien het ontwijken van vijanden dus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

En hoe relateert Bowlby zijn theorie aan de mogelijkheid tot verdere ontwikkeling?

A

Een sterke en stabiele hechting zorgt voor een basis van waaruit de wereld verkend kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn risicofactoren voor een slechte hechting?

A

Afwezige ouders, weinig (fysiek) contact, negatieve of wisselende feedback.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn gevolgen van een slechte hechting?

A

Onveilig gevoel bij onrust en stress. Hoe je met anderen omgaat en reageert op scheiding en stress. Psychische problemen, sociaal en emotioneel minder vaardig zijn, minder ontwikkeling van leren en leerprocessen, liefdesrelaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke drie hechtingspatronen zijn er volgens Ainsworth?

A

Veilig, angstig-vermijdend en angstig-ambivalent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt veilig gehecht in?

A

Baby is op z’n gemak bij moeder, is van streek bij vertrek maar gaat naar haar toe bij terugkeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt angstig-vermijdend in?

A

Baby zoekt niet nabijheid van moeder, niet van streek bij vertrek en mijdt haar bij terugkeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt angstig-ambivalent in?

A

Baby blijft erg bij moeder, enorme stress bij vertrek en vertoont een combinatie van positieve en negatieve reacties bij terugkeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke vierde categorie is er nog te onderscheiden?

A

Gedesorganiseerd of gedesoriënteerd, zijn erg verward over verwachtingen en reacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe zit het met temperament?

A

Hoe actief, en hoe prikkelbaar zijn kinderen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zit het met gender?

A

Er is een verschil tussen gender (eigen beleving sekse) en genderrollen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is bij de cognitieve ontwikkeling een circulaire reactie?

A

De herhaling van interessante of prettige acties, maakt de ontwikkeling van schema’s mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is bij de cognitieve ontwikkeling de mentale representatie ?

A

Het kind kan een innerlijke voorstelling maken van een gebeurtenis of object.

17
Q

Wat is bij de cognitieve ontwikkeling infantiele amnesie?

A

De afwezigheid van herinneringen aan ervaringen voor het derde levensjaar. Hier is discussie over.

18
Q

Hoe zit het bij de taalontwikkeling met

prelinguïstische communicatie?

A

Communicatie voordat er taal gebruikt kan worden, door geluiden, gebaren, gezichtsuitdrukkingen en zo meer.

19
Q

Hoe zit het bij de ontwikkeling van de woordenschat?

A

Eerste woord is meestal tussen 9 en 14 maanden. Bij 15 maanden gemiddeld al tien woorden, en tussen 16 en 24 maanden een explosie van vijftig tot vierhonderd. In die fase groeit vaak ook de mogelijkheid tot tweewoordzinnen.

20
Q

Verschil jongens/meisjes

A

Linker hersenhelft ontwikkelt sneller bij meisjes, daardoor kunnen zij eerder en beter met taal oefenen. Qua benadering kan er verschil zijn: naar meisjes toe worden er sneller verkleinwoorden gebruikt, en jongens krijgen sneller een negatief antwoord terwijl dit bij meisjes wordt verzacht.

21
Q

Wat gebeurt er bij onderextensie/ondergeneralisatie?

A

Kinderen kunnen alleen nog een woord gebruiken voor een enkel voorwerp en dit nog niet toepassen op voorwerpen met hetzelfde concept.

22
Q

Wat gebeurt er bij overextensie/overgeneralisatie?

A

Woorden te algemeen gebruiken, dus bv. als het wielen heeft dan is het een auto.

23
Q

Welke twee stromingen zijn er in theorieën van ontstaan van taalontwikkeling?

A

Bij de leertheorie werkt het vanuit bekrachtiging en conditionering. Bij de nativistische theorie is er een aangeboren en genetisch mechanisme.

24
Q

Welke variant van taalontwikkeling zag Noam Chomsky?

A

Dat er een soort universele basisstructuur onder de talen ligt, en mensen een neuraal systeem (LAD) hebben dat daarop aanhaakt.

25
Q

Wat zijn gameten?

A

De geslachtscellen van de moeder en vader, die samen een nieuwe cel vormen tijdens de bevruchting

26
Q

Wat is een zygote?

A

Dat is de nieuwe cel die wordt gevormd door het bevruchtingsproces.

27
Q

Wat is een fenotype?

A

Een concreet, waarneembaar kenmerk van genen.

28
Q

Wat is een genotype?

A

De onderliggende combinatie van genetisch materiaal dat zich verder niet zichtbaar manifesteert.

29
Q

Wat is het teratogeen effect?

A

Dat een omgevingsfactor zoals drugs, chemische stoffen of virus zorgt voor een geboortafwijking.

30
Q

Wat zijn reflexen?

A

Niet-aangeleerde, onvrijwillige respons op een stimulus. Bijvoorbeeld de zoek, zuig of knipperreflex.

31
Q

Hoe zit het met het leervermogen van baby’s?

A

Baby’s kunnen vrij lang dingen herinneren, zeker als zij een hint krijgen. Door groeien van het zenuwstelsel en o.a. spiegelneuronen vind een exponentiële ontwikkeling plaats. Tegelijk zijn wij de langst zogende diersoort, en dus met relatief weerloze jongen. Erg grote hoofden ook, daar begint de groei. Het zijn sponzen.

32
Q

Wat houdt de plasticiteit van de hersenen in?

A

De mate waarin zich ontwikkelende structuren of gedragspatronen te veranderen zijn als gevolg van ervaringen.

33
Q

Wat houdt het failure-to-thrive-syndroom in?

A

Dit is een stoornis waarbij kinderen stoppen met groeien. Niet vanwege fysieke tekorten, maar een gebrek aan stimulatie en aandacht. Openbaart zich meestal rond de 18 maanden.