9. Taal Flashcards

(30 cards)

1
Q

Het mentale lexicon, wat is het? deel van welk geheugen? En omvat drie type info?

A

Het woordenboek in ons hoofd. Deel van het semantische geheugen. Drie type info: betekeniseigenschappen, gramaticale eigenschappen en vormeigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Mentaal lexicon: Betekeniseigenschappen

A

Ieder woord is verbonden aan een concept: klasse van dingen, wezens of gebeurtenissen. Concept koe is verbonden met concept geit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Model voor taalproductie (Levelt): formulator

A

Vormt grammaticaal welgevormde reeks (grammaticale codering).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Model voor taalproductie (Levelt): Conceptualisator

A

Kiezen van boodschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Model voor taalproductie (Levelt): articulator

A

omzetten naar bewegingsinstructies voor articulatieorganen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Specific language impairment (SLI)

A

Wanneer taalfunctie vanaf jongs af aan al niet goed ontwikkeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Afasie: meest voorkomende oorzaak en onderscheid

A

Beroerte meest voorkomende oorzaak.

Onderscheid van taalstoornis, spraakstoornis (dyspraxie),

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Woordvindingsproblemen: omissie

A

ooo.. Mis…

Woorden worden helemaal weggelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Woordvindingsproblemen: Subsitutie

A

woorden worden vervangen door anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Lexicale parafasieën

A

Wanneer een doelwoord wordt vervangen door een ander bestaand woord. Soms in betekenis gerelateerd aan doelwoord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fonologische parafasieën

A

Een of meer klanken van het doelwoord worden weggelaten of vervangen door andere klank. Vaak resulterend in niet bestaand woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fonologische parafasieën: neologisme

A

Onmogelijk te begrijpen welk woord patiënt bedoeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fonologische parafasieën: Jargon

A

Wanneer patiënt veel neologisme produceert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Niet-propositionele spraak (Bij zeer ernstige afasie is betekenisvolle spraak bijna volledig verdwenen.

  • Steriotypie
  • Recurring Utterances
  • seriële spraak
  • Perseveratie
A
  • Steriotypie: Veelvuldig uitdrukkingen gebruiken die weinig betekenis dragen/ irrelevant zijn.
  • Recurring Utterances: Produceert een beperkt aantal uitingen (klanken, woorden, zinnen) in allerlei ongepaste situaties: ‘Marks and spancer’ gebruiken voor alles wat je wil zeggen.
  • seriële spraak: wel in staat rijtjes af te maken zoals weken of maanden
  • Perseveratie: Onwillekeurig herhalen van woorden of zinsdelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Agrammatisme. Ook wel bekend als?

A

Kunnen geen grammatica gebruiken. Ook wel telegramstijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Paragrammatisme

A

awale was lang en para in z’n hoofd

Lange en complexe zinnen. Verkeerd gebruik van vervoegingen, functiewoorden, etc. Zeer moeilijk te begrijpen.

17
Q

Agrammaticaal begrip

A

Raden naar betekenis van woorden

18
Q

Afasie van Broca

A

Redelijk intact taalbegrip, maar ernstige woordvindingsproblemen en articulatieproblemen. Laag spraaktempo. Zinnen zijn vaak agrammatisch.

19
Q

Afasie van Wernicke en inzicht van patiënten?

A

(zeer) beperkt taalbegrip, met name op het niveau van individuele woorden en klanken. Vloeiende spraak en normaal tot versneld tempo. Vaak weinig inzicht in hun stoornis.

20
Q

Conductieafasie

A

Begrip redelijk intact. Productieproblemen vergelijkbaar met Wernicke. Ernstige stoornis in herhalen van gesproken taal. Doen in tegenstelling tot Wernicke wel pogingen om fouten te verbeteren.

21
Q

Transcorticale afasie

A

Problemen met het koppelen van woorden aan woordbetekenissen, hetzij in waarneming (sensorische vorm) of productie (motorische vorm).

22
Q

Globale afasie

A

Ernstige vorm van afasie waarbij zowel productie als begrip is aangetast.

23
Q

PALPA-model

A

Ziet taalsysteem als gespecialiseerd verwerkingsmodule die ieder afzonderlijk kunnen wegvallen met ondubbelzinnige symptomen als resultaat.

24
Q

Dyspraxie vs Dysartrie. Stoornis op welk niveau?

A
  • Dyspraxie: Stoornis in de programmering van articulatiebewegingen. In zuivere vorm niks mis met articulatoren of taalbegrip. Stoornis op centraal niveau.
  • Dysartrie: Verzamelnaam voor spraakstoornissen die veroorzaakt worden door er gebrekkige controle over articulatiespieren als gevolg van schade in het motorische deel van het centrale zenuwstelsel. Stoornis op perifeer niveau
25
verworven dyslexie en aandachtsdyslexie
Verworven dyslexie: afasiepatienten met met vorm van leesstoornis. Aandachtsdyslexie: niet kunnen benoemen van individuele letters. Is een vorm van leesstoornis.
26
Afasie: verworven dyslexie: neglect of positionele dyslexie
Alleen helft van een woord lezen
27
Fonologische dysgrafie vs Grafemische bufferdysgrafie
- Fonologische dysgrafie: pseudowoorden niet meer kunnen schrijven. - Grafemische bufferdysgrafie: Woordvorm nog intact maar lettervolgorde verkeerd of letters vervangen door anderen.
28
Mentaal lexicon: Vormeigenschappen
Bestaande uit abstracte klankeenheden die we fonemen noemen.
29
Welk onderscheid in afasie?
Diffusie schade of weefselschade
30
Mentale lexicon: grammaticale eigenschappen
Woorden worden hier samengevoegd tot zinnen en zinnen volgen grammaticale regels. Grammaticale eigenschappen van een woord worden vaak lemma genoemd.