sociale rollen en relaties Flashcards

1
Q

Ralf Dahrendorf → de mens als homo sociologicus = de mens van de sociologie

A
  • Professionele interactiekader = geheel van sociale posities waarmee regelmatig wordt samengehandeld → positieveld
  • Een positieveld bestaat uit centraal referentiepunt → focuspositie en meerdere tegenposities
  • enkelvoudige relatie tussen een focus- en een tegenpositie = positiesegment
  • In ieder positiesegment → niet één maar meer verwachtingen
  • Rollenstel = geheel van rollen dat de focuspositie in een positieveld te spelen heeft
  • Positieset = verzameling van posities die een individu regelmatig inneemt tijdens een bepaalde levensfase. Sommige posities zijn tijdelijk , andere bekleedt men levenslang.
    → Toegeschreven positie
    → Verworven positie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij elke sociale positie horen verwachtingen/rollen

  • Rolhandelen
  • Rolattributen
A
  • de verwachtingen vanuit een tegenpositie over het handelen van een positiebekleder
  • verwachtingen t.o.v. het uiterlijk en het karakter van positiebekleders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

specifieke vorm van sociale controle door verwachtingen

A

1) Moet verwachtingen: meestal een negatieve, juridische/formele sanctie van non-conformiteit
2) Plichtverwachtingen: sterke positieve of negatieve informele sancties
3) Kan-verwachtingen: meestal positieve informele sanctie → verwachtingen waaraan men optioneel kan voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het verwaarlozen van verwachtingen kan ook aanleiding geven tot het bijstellen of herformuleren ervan

A
  • Leerbereidheid: verwachtingen bijstellen in het licht van de overtreding
    → cognitieve verwachting
  • Geen leerbereidheid: verwachtingen niet bijstellen en vasthouden aan de verwachting
    → normatieve verwachting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rolambivalentie =

A

het bestaan van tegenstrijdige normatieve verwachtingen binnen één enkele rol, horende bij één enkele sociale positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rollenincongruentie =

A

het bestaan van tegenstrijdige verwachtingen die samenhangen met verschillende rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rollenconflict (2 soorten)

A
  • Intern rollenconflict: de bekleder van één positie wordt geconfronteerd met onderling tegenstrijdige verwachtingen van de kant van twee of meer positiebekleders binnen één positieveld → tegenstrijdige rollen binnen één rollenstel
  • Extern rollenconflict: vloeit voort uit tegenstrijdige verwachtingen of rollen die horen bij twee of meer posities in twee of meer positievelden/rollenstellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Enkele mechanismen in de omgang met tegenstrijdige verwachtingen: (Merton)

A

1) Uiteenlopen verwachtingen of rollen gescheiden te houden (privé ↔ werk)
2) Voorrang geven aan één van de rollen
I. De verschillende rollen hebben niet eenzelfde evenwicht en de belangrijkste krijgt prioriteit
II. Positiebekleder stelt zelf prioriteiten
III. Voorrang aan de verwachtingen van de machtigste tegenpositie met het grootste sanctievermogen
3) De exit of het verlaten van een positieveld
4) Hardop thematiseren van een rollenincongruentie/ rollenconflict kan leiden tot compromis, maar wanneer de machtigste partij weinig onderhandelingsbereidheid toont kan het thematiseren van een rollenconflict aanleiding geven tot een sociaal conflict, bv: staking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ralph H. Turner → onderscheid tussen role taking en role making.

A
  • Role taking: opnemen van een geïnstitutionaliseerde rol die hoort bij een positie
  • Role making: het actief definiëren en vormgeven van een rol door een individuele
    positiebekleder
  • De eigen rolopvatting = de individuele interpretatie door een positiebekleder van verwachtingen vanuit de tegenpositie
  • De alter-rol-opvatting = een individuele interpretatie van de algemene verwachtingen tegenover de ander (alter) met wie men samenhandelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorspelbaarheid is tweedelig

A
  • Voorspelling van de te spelen rol

- Voorspelling van het handelen dat dezelfde rol zal blijven verduidelijken als het eenmaal is vastgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dramaturgisch perspectief

A
  • De façade is een gestandaardiseerd expressief instrumentarium dat door het individu tijdens zijn voorstelling wordt gebruikt
  • Frontstage of het façadegebied is de plaats van de voorstelling
  • Een vereiste is hoge mate van alertheid en zelfcontrole = expressiebeheersing en
    dramaturgische discipline
  • Succesvolle voorstellingen zijn zodanig overtuigend en geloofwaardig dat hun geënsceneerde karakter onopgemerkt blijft.
  • De rollenspeler kan zijn façade laten varen in de backstage of het achterafgebied dat is een
    voor het publiek afgesloten plaats.
  • Een (voorstellings)team is een verzameling van mensen die samenwerken bij het in scène
    zetten van een voorstelling, slaagt enkel wanneer alle deelnemers op
    één lijn zitten
  • Af en toe doen individuen eerder routineus, zonder veel reflexiviteit of berekening, aan indrukkenbeheer.
  • Zelfpresentatie = individuen ensceneren in hun rollenspel ook een beeld van zichzelf als een personage met bepaalde moreel geladen eigenschappen
  • Aan dit alles hangt een prijskaartje: het ‘publiek’ verwacht consistent individueel handelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Talcott Parsons → patroonvariabelen

A

1) Affectiviteit vs. affectieve neutraliteit
→ Wel of niet emotionele impulsen tonen

2) Zelforiëntatie vs. collectieve oriëntatie
→ Bij de zelforiëntatie heeft de actor de sociale toelating om eigen doelstellingen, als het nastreven van eigenbelang, ter verwerkelijken
→ Bij de groepsoriëntering houdt men in de eerste plaats rekening met de waarden en belangen van het sociale verband waarvan het individu deel uitmaakt.

3) Particularisme vs. universalisme
→ Slaat op de wijze waarop een actor een relatie beoordeelt en navenant samenhandelt
→ Particuliere relatie: wordt de individualiteit van een individu mee in rekening
→ Bij algemene of universele standaarden wordt de verhouding zonder aanziens des persoons genormeerd

4) Toewijzing vs. toekenning
→ Bij toewijzingsgericht samenhandelen wordt verwacht dat men zekere biologische of biografische kenmerken van de ander verdisconteert
→ Een verworven positie komt iemand toe vanwege prestaties

5) Diffuusheid vs. specificiteit
→ Reikwijdte van een relatie en de ermee samenhangende rollen
→ Diffuus karakter: grote openheid en interesse
→ Specificiteit: bepekte sociale bandwijdte, met specifieke rollen die maken dat men elkaar uiterst partieel bejegent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly