A Flashcards
(43 cards)
1
Q
aanbrengen
A
to apply/aplicar
2
Q
aangeven
A
to indicate
3
Q
aanhouden
A
to persist
4
Q
aankleden, zich
A
to get dressed
5
Q
aanlaten
A
to leave on
6
Q
aanleggen
A
to put on/install
7
Q
de aanpassingen
A
adjustments
8
Q
aanraden/aanbevelen
A
to recommend
9
Q
aanraken
A
to touch
10
Q
aanschaffen
A
to buy/kopen
11
Q
aansluiten/aankoppelen
A
to connect
12
Q
aanspannen
A
to contract
13
Q
aansteken
A
to infect / infecteren / besmetten
14
Q
de aanwijzingen
A
instructions
15
Q
de aard
A
nature (of the complain)
16
Q
de ademhaling
A
breathing
17
Q
het advies - adviseren
A
advice/to advise
18
Q
ADL = algemene dagelijkse levensverrichtingen
A
ABVD
19
Q
afbouwen
A
to decrease
20
Q
de afdeling
A
department
21
Q
afgesproken (adj)
A
agreed
22
Q
afkoppelen/loskoppelen
A
to disconnect
23
Q
de afspraak
A
agreement /
appointment
24
Q
de afsprakenlijst
A
agreement list
25
afspreken met
to agree with
26
aftekenen /afvinken
to check of
27
afvallen
to lose weight
28
allerlei
all kinds of
29
de apraxie
apraxia
30
de arbeidsomstandigheden
work conditions
31
de atrose
atrosis
32
de aspirine
aspirina
33
de avonddienst
evening shift
34
aangeraden/aanbevolen
recommended
35
aangrijpend
touching
36
aardig
kind
37
adequaat
appropriate
38
afhankelijk
dependent
39
alert
alert
40
alledaags
everyday
41
apathisch
apathetic
42
aan de hand
going on
43
aan de slag (gaan)
start working